Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Huis-Uitlegger des Nieuwen Testaments. Door Ph. Doddridge. Zesde Deel. Eerste Stuk. Te Amsteldam, by P. Meijer, 1782. In groot octavo, 340 bladz.Na het afhandelen der Brieven van Apostel Paulus aen byzondere Gemeentes of Persoonen, die buiten tegenspraek aen dezen Apostel toegekend worden, gaet de Hoogleeraer Doddridge over tot het ontvouwen van den Brief aen de Hebreën, dien velen aen verschillende Persoonen toegekend hebben. Maer onze Uitlegger twyfelt niet, of men hebbe denzelven te houden voor een Brief van Apostel Paulus, geschreven aen bekeerden van het Joodendom tot den Christelyken Godsdienst, en waerschynlyk aen zulken, die in Judea woonden; hoedanigen, byna zonder ophouden, vervolgd werden, door hunne ongeloovige broeders, die zich hardnekkig hielden aen de duurzaemheid der plechtigheden der Mozaïsche Wet, welke de Christelyke Godsdienst aen een kant stelde. - By dezen komt de Brief van Apostel Jacobus, welks Apostolische echtheid zommigen ook in twyfel getrokken hebben; doch, gelyk zyn Hoogeerwaerde gegrond aenmerkt, zeer ten onregte. En daer de latere twyfelingen deswegens grootlyks ontstaen zyn, uit de verknochtheid van zommigen aen byzondere stellingen, waermede zy het geleerde in dezen Brief, H. II. 14-26, niet konden overeenbrengen; zo hebben wy geoordeeld, tot ene nieuwe proeve uit dit leerzame Werk, niets beters te kunnen mededeelen, dan 't geen onze Uitlegger over den inhoud dier verzen voordraegt; 't welk duidelyk toont, dat derzelver inhoud althans niets behelze, 't welk dezen Brief enigzins in verdenking zou mogen brengen. ‘Het is met innerlyk leedwezen, (dus vangt de Hoogleeraer de uitbreiding van dit gedeelte aen,) dat ik bemerke, hoe veele uwer zich veel laten voorstaen op de belydenis, die zy doen van den Christelyken Godsdienst, zonder naer evenredigheid doordrongen te zyn met een daedlyk bezef van deszelfs gewigtige beginselen, en aengestuurd tot | |
[pagina 328]
| |
een daer meê overeenkomend leven. Immers; wat voordeel, [is 'er in], myne broeders! indien iemand zegt, dat hy geloof heeft, maer [hy] heeft de daeraen passende werken niet,Ga naar voetnoot(a) welke de waerheid van zyn voorgeven staven? kan zodanig een geloof, als afgezonderd van goede werken, hem behouden? Stelt het geval eens, dat iemand sterke betuigingen deed van liefderyk medelyden, zonder daervan de vruchten te toonen, en gy zult gemaklyk zien, hoe ydel zodanig een voorwendsel is; indien, by voorbeeld, een broeder of zuster naekt ware, of ontbloot van dagelyksch voedsel tot onderhoud des levens; En iemand uwer, die zich een Christen noemt, zei tot deeze: wy hebben hartlyk medelyden met uw geval, en gevoelen de tedere aendoeningen der liefde, welke onze onderlinge betrekking tot elkander eischt; gae dan henen in vrede, werwaert de voorzienigheit van god u geleide; en ik wensche van harten, dat gy het nodige tot uw onderhoud en geryf moogt vinden; word gekleed en beschut, verwarmd, en ten vollen gevoed; maer indien gy met alle die minzaeme woorden, dezen noch voedsel noch kleeding, ook niet eenig geld gaeft, om het noodzaeklyke voor het lichaem te koopen; wat voordeel [doet dit] iemand, dat hy met zulke geveinsde liefdebetuigingen wordt aengesproken? ja | |
[pagina 329]
| |
zweemt dit niet meer nae wreede spotterny, dan nae wezenlyke vriendlykheid? Zoo ook het geloof, hoe yverig het ook beleden worde, en hoe rechtzinnig ook de Leerstellingen zyn, waeraen men zyne toestemming geeft, indien het de daer meê strookende werken niet heeft, is op zichzelven dood,Ga naar voetnoot(b) en, geene wezenlyke vrucht voortbrengende, is het van geene betekenis of kracht. Maer welligt mogt iemand, beter in het Christendom onderwezen, zeggen, tot eenen dezer uiterlyke belyders, om het Stuk tot eene korte proeve te brengen, gy hebt, zegt gy, geloof; en ik hebbe in myn leven en wandel doen blyken, dat ik de werken hebbe, die natuurlyk uit dat beginsel voortkomen; geef my dan de blykbaerheit, welke ik u aenbiede; toon my uw geloof door uwe werken, en ik zal u op myn beurt myn geloof uit myne werken toonen; laet ons, zonder te harrewarren over verschillende verklaringen van het geloof, aen malkander openbaer doen blyken, dat onze belydenis waerlyk echt is, door derzelver wezenlyken invloed op onze geaertheid en levenswandel. Gy gelooft zekerlyk, dat 'er is ééne alleen waere en levende god, en gy doet daer in wel; dit is het groote beginsel van allen waeren Godsdienst; maer gedenkt, dat dit beginsel gemeen is aen allen, zelfs zulken, die van den Godsdienst geheel vervreemd zyn; want de Duivelen gelooven dit ook vast, en konnen hunne toestemming daeraen niet onttrekken; zy zyn overreed door de schriklyke ondervinding van zyn bestaen, en der yslykheden zyner wrake, zoo dat zy zelfs sidderen, in de verwachting dier volkomene openbaringe daer van, waer toe zy weten, onvermydlyk gedoemd te zyn. Maer wilt gy weten, o! onnozel, ydel mensch, die be- | |
[pagina 330]
| |
rust in iets, 't welk in gelyken of zelfs hoogeren trap te vinden is by de helsche Geesten, dat geloof zonder werken, een overtuiging der waerheden van den Christelyken Godsdienst, welke geene echte vruchten van heiligheit voorbrengt, waerlyk dood is tot eenig heilzaem einde, 't welk men daervan zou konnen verwachten. Neemt hier tot een voorbeeld den beroemdsten aller Aertsvaderen; ik meen het geval van Abraham, onzen grooten en doorluchtigen Vader; werd hy niet duidlyk gerechtvaerdigd door werken, wanneer hy, in gevolge dier volkomene overtuiginge, welke hy had van eenen Godlyken last en bevel om zulks te doen, zynen Zoon Jsaek op het altaer offerde, voorneemens zynde, om hem, in gehoorzaemheit aen 't geen hy meende de wil van god te zyn, met 'er daed te dooden, en te betrouwen op god, dat die evenwel zyn belofte vervullen zou in het talryk zaed dat van hem zou voortkomen, door den jongeling uit den dood te verwekken. Gy ziet dan in dit geval, dat het geloof medewerkte met zyne werken; en hem bemoedigde, om in dezelve te yveren, en zyne natuurlyke neiging te verzaken; en dat het geloof volmaekt werd door werken, die de oprechtheid daervan voor hemzelven, voor de Engelen, ja voor god, deeden blyken. En de Schrift werd dus vervuldGa naar voetnoot(*), die zegt, ziende op 't geen lang te voren gebeurd was, Abraham geloofde God, en het werd hem toegerekend als rechtvaerdigheitGa naar voetnoot(c), en hy werd uit dien hoofde van god behandeld met eene byzondere vriendelykheit, ja hy werd zelfs genoemd de vriend van God, wanneer gesproken wordtGa naar voetnoot(†) van “het zaed van Abraham mynen (te weten) gods vriend;” dit bewees de oprechtheid van zyn geloof, en toonde dat hy eenigermate de Godlyke vriendschap waerdig was. | |
[pagina 331]
| |
Gy ziet dan uit dit voorbeeld van den grooten Vader der geloovigen, indien anders het karakter der kinderen op dezelfde wyze moet beoordeeld worden als dat van den Vader, dat een mensch gerechtvaerdigd wordt door werken, en niet door geloof alleen. Het is bygevolg geenzins genoeg, dat men de groote gronden van den Godsdienst gelooft, indien deze ook niet hunnen daedlyken invloed hebben op het hart en den wandel. Ik zou dit Stuk ook op gelyke wyze konnen ophelderen door nog een voorbeeld, te weten dat van Rachab, de welke eene hoere geweest was, schoon naderhand door de Godlyke genade bekeerd; werd zy niet gerechtvaerdigd door werken, wanneer zy, in gevolge van dat geloof, in den god van Israël, 't welk zy beleed, de verspieders ontving, onthaelde en beschermde, welke den staet van Jericho kwamen onderzoeken, en dezelve met een blykbaer gevaer des levens verborg voor die geene, die na hun kwamen zoeken, tot dat zy hen eindelyk, verwittigd, welken weg de vervolgers zouden gaen, langs eenen anderen weg uitzond, en dus daedlyk zorg droeg voor derzelver ontkomen. En op zodanige gronden moeten ook alle anderen rechtvaerdiging en behoudenis zoeken. Want, gelyk het lichaem zonder geest niet meer dan een dood lyk is, hoe schoon en volkomen het ook moge schynen, en wel haest tot verrotting overgaen en ontbonden zal worden, zoo is ook een zoodanig geloof, als 't op zichzelven blyft, zonder de wezenlyke vruchten der goede werken, welke het altoos behooren te verzellen, dood; het is voor het oog van god slechts een doode romp, en zal als zoodanig eerlang vergaen.’ |
|