| |
| |
| |
Eene handvol Menschenvreugd. Te Amsterdam, by J. Allart, 1781. In octavo 160 bladz.
Onder dezen tytel verleent ons de Opsteller van dit Geschrift etlyke verrukkende bespiegelingen, over verschillende onderwerpen, die geschikt zyn, om het hart te roeren; en met ene gevoelige aendoening tot verhevene gedachten en deugdzame bedryven op te leiden. - Hy schildert ons de aengenaemheden van het Voorjaer met levendige koleuren; doet ons de treffende blyken van Gods goedheid en wysheid daerin opmerken; en noopt ons om de lente der jeugd tot een deugdzamen wandel te besteden, en op dien weg voort te gaen, om aen het einde van ons leven, op onzen laetsten winteravond, nog op de wederkomende lente te hoopen. - Hy schetst ons de Vaderlandsliefde in hare uitwerkingen, met betrekking tot verschillende staten en omstandigheden, zo als ze in alle welgestelde harten behoort gevonden te worden. - Hy brengt ons onder het oog een verstandigen en deugdzamen Reiziger, die zyn reizen, door verzamelde kundigheden, door diepingewortelde deugdzame gevoelens, en ene bedaerde gesteldheid, het menschdom, het vaderland en zichzelven tot eer doet strekken. - Ene daeraenvolgende beschouwing des Schryvers leid ons op tot een levendig bezef van de voortreflykheid der menschlyke natuur, en onze verplichting, om dezelve, zo in ons, als in de genen, die onzer opvoedinge en voorzorge aenbevolen zyn, naer eisch gade te slaen. - Wyders leert hy ons den weg des geluks te bewandelen, door voor ons zelven genoeg te zyn; als wetende, dat eens menschen geluk vermeerdert, naer mate dat hy minder buiten zichzelven te zoeken heeft, en meer in zynen eigen boezem vind. - De tael der Engelen tot de Vrouwen, by 's Heillands graf, ziet de plaetse, daer zy hem gelegd hadden, geeft den Autheur aenleiding, tot de treffende voorstelling van de gemoedsaendoening eens Godvruchtigen, by zyne opstanding uit de dooden ten laetsten dage, die, op zyn gewezen graf nederziende, met een gevoelvol en versmolten hart, zegt: ziet hier de
plaetse, daer men my gelegd had. En aen deze voorstellinge hecht hy dan ene opwekkende vermaning, om ons reeds voor het tegenwoordig, op de opstanding hoopende, ons zelven met onze gedachten aen den rand van ons toekomend graf te plaet- | |
| |
sen, en onszelven daer, met een innig geroerd hart, toe te roepen: ziet daer de plaetse, alwaer men ons zal nederleggen. - Op dit aendoenlyk voorstel volgt wyders ene verrukkende aenpryzing van de Physiognomie, waer mede de Autheur ten sterkste ingenomen is; welke behagen kan aen hun, die deze zogenaemde wetenschap insgelyks hoog schatten: maer ene meer algemene goedkeuring zal zyne verdere beschouwing van het voortreflyke der edele Vriendschap; mitsgaders van die strelende aendoening, welke men gevoelt op het wederkeren van enen voor enigen tyd afgeweest zynden Vriend, wegdragen. Het eerste onderwerp schynt slechts voor weinige menschen geschikt te wezen, in die uitgebreidheid welke men aen 't zelve wil toeëigenen; maer voor de laetsten is ieder rechtschapen ziel volkomen vatbaer. - En even zo is het gelegen met het onderwerp, waerop hy verder onze aendacht vestigt, te weten, het verkondigen van den lof des Allerhoogsten; waer toe ieder mensch, gelyk onze Schryver met nadruk toont, alomme overvloedige stoffe vind; die hem ten krachtigste noopt, om, met Israëls verheven Lofzanger, onder een innig gevoel van zyne verplichting, te zeggen: Het is goed, dat men den Heer loove! - By deze beschouwingen komt voorts ene welopgestelde overweging over den aert der Genie, met ene opmerking dat 'er overal wel Geniën gevonden worden, maer dat ze dikwerf door veelvuldige beletzelen niet te voorschyn kunnen komen. Dit doet hem, gemerkt de uitmuntendheid en het nut der zodanigen, met alle levendigheid aenpryzen, het in 't werk stellen van alle geschikte poogingen, om een Genie, die in beweging geraekt,
te ondersteunen, en derzelver beginsel ter ontwikkelinge bevorderlyk te zyn, op dat zy tot hare rypheid kome. Het ontbreekt ons, gelyk hy met regt betuigt, ook in ons Nederland, zo min als elders, natuurlyk aen Geniën. Zo 'er gebrek plaets heeft, zo is het aen opwekking en vorming. - Hier aen volgt nog ene opwekkende bespiegeling van den Regenboog, met ene aenpryzing van de Godlyke waerheden met het gewaed der natuur te bekleeden, als een by uitstek geschikt middel, om die verhevener waerheden des te dieper indruk te doen erlangen. - En eindelyk word deze verzameling beslooten met ene troostryke aenspraek aen ene Weduwvrouwe, treurende over het smertelyk verlies van haren beminden Echtgenoot.
De Autheur, gevoelig aengedaen van 't bezef, dat 'er
| |
| |
op den weg van Deugd, in dit leven vrolykheid te rapen is, heeft deze bespiegelingen, gelyk hy zich uitdrukt, met een warm hart geschreven, en biedt ze met zulk een hart allen den genen aen, die hunne harten open zetten, voor de tedere indrukzels, welke de natuur op hen maken kan; hoedanige Lezers dit Stukje meerendeels met vermaek zullen doorbladeren. Men oordeele enigzins over 's Mans schryfwyze, in dezen gehouden, uit den volgenden trek, dien wy uit zyne aenpryzing van de Vaderlandsliefde zullen overnemen.
‘Goed van alle goederen! leven! ach! leven! hoe zal ik u recht noemen? - Ach! eerst, allereerst, allerheiligst, alleronkreukbaarst Gods geschenk! stroomende, rijkelijk vloeiende Schepperszegen! alles omringend uitvloeisel van het Wezen aller Wezens! u hoog te schatten, naar waarde te schatten, u menschelijk te genieten, en aan te leggen, - dit is, onder alle eerbewijzingen, lofzeggingen en aanbiddingen van den Alschenker, die gene, die hem meest waardig, meest behaaglijk is, en - die glorierijke uitzichten voor de eeuwigheid oplevert. - Broeder! kunt gij het oog slaan op uw Vaderland, al was het maar twee mijlen groot, zonder in uw binnenste te zeggen: ach! lief en dierbaar land, gij waert mijn levensland! in uwen schoot begon ik, te ademen; te gevoelen wat levenskracht en volheid van leven zij! gij schonkt leven, - ik bezit leven, ik geef u leven, ontvang leven ook van mij te rug, zoo lang ik 'er zijn zal! - Zie, Broeder! uw Vaderland toonde u niet maar de eerste zegeningen van verre, het bracht die nabij u; schonk ze u niet slechts gedeeltelijk, maar gaf die u geheel! Duizendmaal duizend levenonderhoudende weldaden omringden u in zijnen schoot! gij wiescht op; hoog op! Uwe rijpheid kwam tot de rijpheid des menschen! gij zaagt de voorjaarsbloemen uwes Vaderlands; gij mocht zijne zomer- en herfstvruchten inoogsten; gij genoot zijne winterruste! - nu staat gij daar, midden onder alle wezens, ziet ze met oogen eens gebieders aan, en spreekt: zijt alle onder mijne voeten onderworpen, - doch zonder dat ik recht hebbe, om het geringste onder u, op eene onnodige wyze, te vertreden. - Ach! Vaderland. - Vaderland, die naam klinke lieflijk in uwe ooren! Dat land zij het edelste, en beminnelijkste land uwes harten! Verheug u, wanneer gij ziet, dat het van een Vaderlijk Vorst geregeerd wordt, die voor deszelfs heil de tederste zorge draagt! Gun aan her zelve vre- | |
| |
de, - overvloedige oogsten - en alle zijne verrukkingen! - heeft het onderhoud voor u
opgebragt, werk weder tot deszelfs onderhoud! wendt al uwe vlijt aan, om voor het zelve te doen, wat het voor u deed, en het te zegenen van alle zijden! -’
Onze Schryver deze beschouwing verder uitbreidende, door zynen Broeder het oog te doen vestigen op Ouders, Vrienden, Magen en ene teder aen hem verbonden Echtgenoot, die het Vaderland hem verleende; als mede op de aenkweking zyner verstandlyke vermogens, en de beschaving van zyn hart, in het Vaderland, spreekt hem verder indezervoege aen.
‘Zoo dikwils nu uw oog met innigen wellust de natuur betracht, zoo dikwils uw gelove u rust aanbrengt, en het bewust zijn van uwe rechtschapenheid u boven het ongeluk verheft: zoo dikwils moet gij dankbare oogen op uw Vaderland vestigen! Verblijd u, wanneer 'er kundige mannen in zijnen schoot zijn, wier licht niet alleen voor den medeburger en den nabuur, maar ook voor den vreemdeling schijnt, die van verre komt! Verheug u, wanneer gij ziet, dat waardige rechtvaardigen, arm aan arm, door zijne straaten wandelen, en zich gemeenschappelijk bemoeien, om, overal en altoos, edele daden en rijken zegen achter zich te laten! geleid zijne jongelingen tot de wijsheid, en voer zijne dochters tot de deugd! zijt zelf een vereerder der wijsheid, en een vriend der beminnelijke deugd!’
|
|