Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving des Turkschen Ryks, naar zyne tegenwoordige Staats- en Godsdienst-gesteldheid, met Kaarten en Plaaten. Door Ch.W. Ludeke, Leeraar in de Godgeleerdheid, enz. te Stokholm. Volgens den tweeden Hoogduitschen druk overgezet. Eerste Deel. Te Leiden, by A. en J. Honkoop, 1782. Behalven het Voorwerk 566 bladz. in gr. octavo.Herhaalde reizen in Turkye, en een langduurig verblyf aldaar, onder het waarneemen van gewigtige posten, hebben den opmerkzaamen Ludeke meer dan gemeen in staat gesteld, om een naauwkeurig berigt van den toestand des Turkschen Ryks te verleenen. Dit is op zig zelven al | |
[pagina 266]
| |
geschikt, om een gunstig denkbeeld van dit Werk in te boezemen; en 't zelve wordt niet weinig versterkt, als men den Schryver daarnevens in zyn Voorberigt hoort betuigen, dat hy zyne Beschryving, voor derzelver overgave tot de drukpers, nog in handen gegeeven heeft van zodanigen, die zig ook veele jaaren in de Levant, deels te Constantinopel, deels te Smyrna opgehouden hadden, om alles te toetzen. Zo men ooit egte en voldoende berigten van dit Ryk zal erlangen, zal men ze langs dien weg moeten verwagten; en 't geen ons op deeze berigten nog te meerder staat kan doen maaken, is de oordeelkundige uitvoering, met welke ze opgesteld zyn. Het verslag, dat ons in dezelven gegeeven wordt, is naamlyk van die natuur, dat het niet alleen een opmerkzaam beschouwer, maar tevens een oordeelkundig navorscher aanduide, op wiens bekwaamheid men zig veilig moge verlaaten. - 't Is uit dien hoofde, dat wy dit Werk op goeden grond aanzien, als een zeer nuttig geschrift, ter verkryginge van geregelder denkbeelden van het Turksche Ryk, dan men gewoonlyk bezit; 't welk oplettende Leezers, in 't doorbladeren deezer Beschryvinge, in veelerleie opzigten zullen ondervinden. De Autheur vangt zyne Beschryving aan, met eene beknopte ontvouwing van 't geen tot het Aardryks- en Geschiedkundige van Turkye behoort; met melding der uitgestrektheid van dat Gebied, op verschillende wyze, over verscheiden Volken. Hieraan hegt hy het merkwaardigste nopens de Natuurlyke Historie, inzonderheid ten aanzien van Smyrna; van welke Stad, gelyk ook van Constantinopel, hy ons eene afzonderlyke beschryving geeft. Daarby komt een verslag van den toestand en de leevenswyze der Europeërs in Turkye in 't algemeen, en een byzonder berigt van de audientien der Europische Gezanten en Consuls by de Turken. - Op deeze eerste Afdeeling, welke, by manier van Inleiding, behelst het geen omtrent Turkye in 't algemeen opmerking vordert, laat de Heer Ludeke voorts volgen, eerst het geen de Christenen aldaar, en dan 't geen bepaaldlyk de Turken, betreft. - Na eene beschryving van den toestand van den Christelyken Godsdienst over 't geheel in Turkye, verleent hy ons een bepaalder berigt van de Grieksche en Armenische Kerk, met een nevensgaand verslag van het aanmerkelykste nopens de Roomsche Kerk, de Monophysitische en Nestoriaansche Kerk, mitsgaders van de schikkingen hier en daar gemaakt, ten opzichte van dezulken, die tot de Christelyke Gezintheden behooren, wel- | |
[pagina 267]
| |
ken ten tyde der Hervorminge ontstaan zyn. - Hiermede afgehandeld hebbende het geen de Christenen aangaat, vervolgt hy met eene bepaalder beschryving der Turken, zo ten aanzien van het Godsdienstige als het Staatkundige en Burgerlyke. By die gelegenheid verleent hy een onderscheiden berigt van den Mahomedaanschen Godsdienst, en 't geen daartoe betrekking heeft: hegtende hieraan eene aanmerking, over de moeilykheid die het inhebbe, een Mahomedaan te bekeeren; als mede over de laage beweegreden, die zommigen zogenaamde Christenen tot het Mahomedaansche brengen, en het ongelukkig lot dat hun gewoonlyk ten deel valt. Met deeze ontvouwing van het Godsdienstige, verbindt de Heer Ludeke wyders eene beschryving van 't geen tot het Hof, en de bestiering van het Turksche Ryk, behoort, zo ten aanzien van deszelfs binnenlandsche als buitenlandsche betrekking, en deszelfs Krygsweezen. Van hier gaat hy over tot eene beschouwing van den ongelukkigen staat der Geleerdheid in Turkye; geeft ons voorts een berigt van den burgerlyken en huislyken toestand der Turken; maalt ons hun nationaal character, gewoone denk- en leevenswyze af, en besluit daar op dit eerste Deel, met eene beknopte beschryving van den slegten inwendigen toestand des Turkschen Ryks. - Men kan uit dit beloop afneemen, dat de Heer Ludeke hier eene reeks van byzonderheden ontvouwt, welken zeer geschikt zyn, om veele kundigheden raakende het Turksche Ryk op te helderen; waarvan wy onderscheiden staalen zonden kunnen bybrengen. Onze gedagten hier over laatende gaan, hebben wy geoordeeld veelen onzer Leezeren dienst te zullen doen, met hun uit dit Werk mede te deelen, een verkort berigt van de voornaamste Staatsdienaaren aan de Osmansche Porte of het Turksche HofGa naar voetnoot(*), welker naamen | |
[pagina 268]
| |
dikwerf in de Nieuwspapieren gemeldt worden, en van welker waardigheid men intusschen veelal geen juist denkbeeld heeft. Naast den Turkschen Keizer, met een Arabisch woord Sultan, zo veel als Heer of Regent in den uitgebreidsten zinGa naar voetnoot(*), wiens regeering despotiek is, of die in zyne regeering met eene volstrekte magt te werk gaat, wordt de eerste rang in het Staatsbestier bekleed, door den Visir Asem of Groot Visier. Deeze heeft de voorzitting in den Divan of den hoogsten Staatsraad, en hy zelf voert de gewigtigste dingen uit, gebruikende daarby, op zyn hoogst, alleen des Keizers naam, en zegel. Overal is hy de werklyke Stadhouder des Keizers, die hem ook benoemt, en afzet. In zyn Persoon vereenigen zig alle Eerampten, en hy is de hoogste Regter, de opperste Bestierder van in- en buitenlandsche zaaken, en de eigenlyke Veldheer. Zyne waardigheid heeft dus haars gelyke niet aan eenig Hof van Europa; zynde onze zogenoemde Premiers Ministers nauwlyks schaduwen by hem vergeleeken. Aan deezen volgt in rang de Groot Mufti, of het Opperhoofd der Geestlykheid, die niemand der Staatsdienaaren boven zig heeft, dan de Groot Vizier, door den Keizer benoemd en afgezet wordt. Deeze, schoon hy alleen in den Divan verschyne, wanneer hy 'er uitdrukkelyk toe genoodigd wordt, is de eerste Raadgeever in zaaken van Godsdienst en Staat, en zonder zyn goeddunken, het welk hy schriftlyk opstelt, kan 'er niets afgedaan, noch oorlog aangekondigd, noch vrede gemaakt worden. Hierop is een Bassa of Pacha één der voornaamste Staatspersoonen, die ook wel door den Keizer benoemd en afgezet worden, doch waarin egter de Divan, en wel inzonderheid de Groot Vizier, zeer veel te zeggen heeft. Men vindt ze van twee en drie PaardestaartenGa naar voetnoot(†), naar | |
[pagina 269]
| |
hunnen rang; en de laatsten worden Beglerbegs of Vorsten der Vorsten genoemd. Deeze Bassas zyn civielen en krygslieden, en bevelhebbers over grootere of kleinere Provincien, worden daarom Baschaliks genoemd. De voornaamste Bassas, welken drie Paardestaarten voeren, bezitten ook de Waardigheid van Viziers, als zynde werklyk Stadhouders: want het woord Wesyr of Vizier betekent iemand, die 's Vorsten last volvoert. Eertyds hadden de Viziers, als Staatsraaden, zitting in den Divan; doch thans hebben zy met niets te doen, dan de Stadhouderschappen hunner Provincien, die voormaals Koningryken waren, als van Babylon, Kairo, Diarbekir, enz. Na den Bassa komt een Beg of Bey, en dan een Sandschiak. Een Bey heeft twee Paardenstaarten, de Sandschiak, maar éénen Paardestaart, of één vaandel, zo als dit woord Sandschiak ook een vaandel betekent. En een Sandschiak-Beg is iemand, die een Leen of een klein Stadhouderschap heeft. Voorts hebben de Begs en Sandschiaks, schoon ze laager zyn dan de Bassas, hunne waardigheid egter onmiddelyk van de Porte. Wyders worden alle Eerampten, den Groot Vizier en de eigenlyke Hovelingen uitgezonderd, gemeenlyk, door den Divan, onder des Keizers bekragtiging, vergeeven. Op dezelfde wyze is het ook met den Kapitein Bassa gelegen, die eigenlyk de Groot Admiraal des Ryks, en als zodanig een ook een lid van den Divan is. Zyn rang hangt daar van af, of hy een Bassa van twee of drie Paardestaarten zy. Als Opper-opziener van den Zeestaat bekleedt hy | |
[pagina 270]
| |
dit ampt zelden langer dan een jaar; en zyn hoofdwerk is de zomerreis naar den Archipel, met een gedeelte der Turksche Vloot; die ten oogmerk zou hebben, om de vloot te oefenen, en de Keizerlyke inkomsten van den geheelen Archipel te ontvangen; maar anders houdt hy ook daar, even als in de havens en zeesteden, gelyk de Viziers en BassasGa naar voetnoot(*) aan hunne plaatzen, rechtdagen en oefent recht. De Defterdar is de Opper-opziener der Financien, en der 12 onder hem staande Cancellaryen, en de Groot-Schatmeester; maar de Kasnader-Baschi is de eigenlyke Schatbewaarder des Sultans voor zyne byzondere Kasse; en beide zyn, volgens de natuur der zaaken, slegts civiele persoonen: even als de Aga der Janitsaaren, voor dat hy Bassa gemaakt wordt, een eigenlyke krygsman is. Deeze is, in vredestyden, steeds te Constantinopel, verbeeldend, als Generaal der Janitsaaren, vooral in tyden van opschudding, een voornaam persoon, naarmaate hy zin by de eene of andere party voegt. Hy alleen is de Regter over zyne soldaaten, en laatze naar verdienste in boeiens sluiten; stellende insgelyks de Serdars of Onder-Janitsaaren-Agas aan andere plaatzen aan. De Spahilar-Aga is de Generaal der Ruiters. De twee Opperregters of Cancelliers van het Europisch en Asiatisch Turkye draagen den naam van Kadhy-Leschkjers. Deezen hebben hunnen rang na den Musti, komende ook menigmaal in deszelfs plaats: zy worden Rechters der Armee genoemd, om dat die eeniglyk door hen gevonnisd wordt. In het onder hen staande gedeelte des Ryks stellen zy de Kadhys of Regters aan. De Reys-Effendy, die ook Reysul-Kittal, dat is, Directeur der Schriften en Cancellary genoemd wordt, is het Hoofd der Chodschjah-Ajan, Civielraaden en Secretarissen, de Hofcancellier, en opperste Staatssecretaris. Hy bestiert en voert zo wel de in- als buitenlandsche Cancellary-zaaken uit. De Teskijerehdschjy (Schryver) is als de Onder-Reys Effendy, in wiens bewaa- | |
[pagina 271]
| |
ring de registers der Cancellary zyn. De Istanbul-Effendy heeft het opzigt over de leevensmiddelen te Constantinopel, om de duurte en bedriegeryen daaromtrent voor te komen. Hy is dus als de handhaaver der Stads Wetten, slegts een graad laager, dan de bovengemelde Kadhy-Leschkjers; en wat deezen over de Europische en Asiatische zaaken zyn, dat is hy over de Constantinopelschen. De Reys-Kitàb is de Staats- of Geheimschryver des Sultans. De woorden Mulla en Kadhy geeven byna een zelfden persoon te kennen; dit onderscheid daarby alleen zynde, dat de eerste eenen hoogeren rang heeft, te weeten dien van Opperregter in civiele en crimineele zaaken, en welke ook, menigmaal, de Gouverneur van groote Steden is, maar als dan jaarlyks wordt verwisseld. Elk hunner houdt eenen Kiaja of Voorspraak, en stelt, wanneer hy eenen langeren tyd uitblyft, eenen Naib of plaatshouder aan, welke, by die afweezendheid, een Onderregter, en 'er ook de eigenlyke geregtsschryver by is. Onder den Mulla of Kadhy staat voort de Moslim, welke de vonnissen des geregts uitvoert, en niet kwaalyk een Commandant onder een Gouverneur genoemd kon worden. Zyne aanstelling duurt zelden meer dan een jaar. Zo heeft ook elke Bassa eenen Moslim, welke daarin van deszelfs Kiaja verschilt, dat deeze hem allerwege vergezelt, en onder hem vonnist, het welk een Moslim eeniglyk in deszelfs afweezigheid doet. Men voege hierby, dat zo ook de Sultan, wanneer de Groot Vizier bezigheden heeft, die hem van den Keizer afscheiden, denzelven een Nischandschjy Effendi benoemt, die, wanneer hy van de klasse der Pachas is, Nischandschjy Pacha heet. Deeze, zo veel als by ons een Groot Cancellier, behoort als een Staatsbediende mede tot den Divan, en zyn werk is, by afweezendheid van den Groot Vizier, den Tura of naam des Sultans te drukken, aan 't hoofd der bevelen of antwoorden, welken hy afgeeft. Als zulke bevelen of antwoorden, door den Groot Vizier, in 's Keizers naam gegeeven worden, heeten zy Ferman; maar als ze onmiddelyk van den Keizer komen, dan draagen zy den naam van Chath-Scheryf, dat is, heilig edel schrift; en zulk een bevel is onherroepelyk, al ware het nog zo onredelyk. Voorts betekent Aga in 't algemeen een Opperhoofd, als Janitsaaren Aga, Opperbouwmeester Meimar Aga, enz. maar in de Provincien is het de bevelhebber van eenen grooteren of kleineren kring, of slegts van een dorp. Baschi betekent insgelyks een Opperhoofd, als Tschaus-Baschi, doch van | |
[pagina 272]
| |
minder belang, dan Pacha. Effendy is een Eertitel van allerleie Staatspersoonen. - Alle deeze Eerampten zyn, in Turkye, van een groot aanzien; elk vordert een soort van hofstoet, en de magt, om over leeven en dood, zonder navraag des Hofs, te vonnissen, gaat 'er mede gepaard. Het zoude nutteloos te zyn, van andere verdere bedieningen te spreeken, die, uit hoofde van noodzaaklykheid, by de Turken zo wel, als by ons, plaats hebben, en een breedvoerig register van Turksche Titels op te geeven. Maar van twee Eerampten moet, ten regten verstande der berichten in de Nieuwspapieren en elders, nog gewag gemaakt worden, te weeten van den Sser-Askyr en Kaym-Maekam. Een Sser-Askyr is een Generaal Veldmaarschalk; een Waardigheid van heel onbepaalde magt, die by byzondere gelegenheden, vooral in oorlogstyden, den afgezetten Groot Viziers of wel den Bassas door den Sultan wordt opgedraagen. Want de werklyke Groot Vizier kan, zo lang hy weezenlyk zodanig een is, niet tot Sser-Askyr worden gemaakt; dewyl hy, volgens zyn post, reeds de natuurlyke Generalissimus is. Veeleer heeft hy, over een Sser-Askyr, te gebieden, en kan hem zelfs afzetten; maar moet als dan van des Sultans goedkeuring verzekerd zyn. Een Kaym-Maekam is de plaatshouder van een Groot Vizier, welke, by deszelfs afweezigheid van Constantinopel, of wel, by deszelfs afzetting en dood, wordt benoemd, ingeval de Keizer niet zo voort tot de benoeming van een nieuwen kan besluiten: weshalven ook deeze Waardigheid by de aanstelling of aanweezendheid des Groot Viziers ophoudt. Over gewigtige zaaken mag hy niets beslissen, ten ware zy geen uitstel leeden, maar moet deszelfs bevel vooraf afwagten. Daarenboven benoemt ook de Keizer, by zyn eigen afweezen van de Residentie, eenen byzonderen Kaym-Maekam, welken hy, als dan, binnen Constantinopel, eene met den Vizier bykans gelyk staande magt pleegt te geeven; doch wiens bewind ook voort by des Keizers terugkomst een einde neemt. Des kan 'er, volgens de natuur der zaake, en de betekenis des woords, geen bestendig Kaym-Maekam weezen. |
|