Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenisse van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar het Fransch van den Heere A.M. Cerisier. IIIde Deels 1ste Stuk. Te Utrecht, by B. Wild, 1782. In gr. 8vo. 301 bladz.Het tegenwoordig Stuk deezes Tafereels, welks verdiensten wy meermaalen vermeld hebben, en onnoodig agten te herhaalen, begint met een Schets des Staats van Europa by den Aanvang der Regeeringe van philips den II: waar op onze Geschiedschryver aanmerkt. ‘Een Vorst, zo magtig als philips, zou, ondertusschen, met voorzigtigheid en zagtheid, de uitwerkzelen van deeze | |
[pagina 260]
| |
ongunstige gesteldheden hebben kunnen voorkomen; doch, in den aanvang, verbysterd door het schitterend schynbeeld der eigendunklyke Regeeringe, en, vervolgens verblind door het wreedste Bygeloof, verwekte hy een Staatsorkaan, welks uitwerkzels, voor hem zo nadeelig, hy niet kon afweeren. Hy dwong een gedeelte zyner Onderdaanen om zyne geslaagendste vyanden te worden. Wanneer de wanhoop hun hadt aangezet, om alle hunne kragten te beproeven, bevonden zy meer vermogen te bezitten, dan zy hadden durven onderstellen, en werden zy des te gedugter: ook wisten zy eerlang een schitterend vertoon in het Staatkundig Stelzel van Europa te maaken. Met het hoogste regt wordt die Omwenteling voor een der gedenkwaardigste Tydperken van de Hedendaagsche Geschiedenis gehouden. En men mag 'er by voegen, dat men in de Jaarboeken der geheele Wereld geen tydstip van meer aanbelangs voor de Menschlykheid aantreft. Het schuift ons een Tooneel open, 't welk de Dwingelanden verbaast, de vrye Volken vertroost, en verdrukte Onderdaanen leert, welk een magt en regt zy bezitten.’ Een zeer leezens waardig Tydperk, derhalven, in onze dagen, die, in een ander Werelddeel, dergelyk een Tooneel open schuiven, waar op de Americaansche Staaten, de rol, door ons gespeeld, meesterlyk naspeelen. In dit Tafereel, meer geschikt om ons Menschen te leeren kennen, dan een dor verhaal te geeven van 't voorgevallene, vinden wy de treffende Characters der Belaageren en Voorstanderen van de Vryheid: een granvelle, en alva, een requesens met meer anderen; het Driemanschap, de Prins van orange, de Graaven van egmond en hoorne, en een stoet van Verbonden Edelen treeden hier te voorschyn. De grondslag der Vryheid wordt gelegd: en door 't Ontzet van Leyden bevestigd. Tot deezen tyd loopt dit IIIde Deels 1ste Stuk. Bekende Geschiedenissen, wel is waar; doch die door het licht, waar in ze hier worden voorgesteld, een eenigzins nieuw gelaad bekomen. 't Lust ons thans het voornaamste, den Cardinaal granvelle en diens Character betreffende, uit dit Werk te ligten. ‘Zyne hoedanigheid als Vreemdeling, zyn hoogmoedig en geweldig Character, zyn brandende yver in het uitvoeren der heerschzugtige oogmerken van philips, het vertrouwen, 't welk de Vorst in hem stelde, en bovenal de luister zyner bekwaamheden, in het afdoen van Staatsverrigtingen, die hem de bedryfal by de Landvoogdesse, | |
[pagina 261]
| |
en alle andere Leden des Staatsbestuurs van geene betekenis maakte, stelde hem ten doel van den haat der Gemeente en Grooten. Thans liet dezelve zich met volle woede tegen hem los. De Aanhangers der nieuwe Leere, van dag tot dag, in aantal toeneemende, bedienden zich van dit volksmisnoegen, en kreegen meerder moeds. De Tooneelvertooningen der Redenrykeren boezemden een afschrik van Vervolging en gevoelens van Verdraagzaamheid en Liefde in. De Grooten begunstigden, om de party des Cardinaals te verzwakken, 's Volks stoutheid, het bestaan der Redenrykeren en der Voorstanderen van de Hervorming. Het Gemeen begon de Priesters en den Cardinaal te veragten, daar het de bedorven zeden der Geestlykheid op 't tooneel openlyk vertoond, en derzelver onkunde, door de bitterste spotternyen, ter verguizinge gesteld zagGa naar voetnoot(*). Het Hof bevelschriften, tegen deeze stoute bedryven uitgegeeven hebbende, wendden de Misnoegden en Hervormden al hunne gevoeligheid tegen den Cardinaal. Huns agtens verdiende hy niet min dan opgehangen of gesteenigd te worden. Men verweet hem de schandelykste misdryven en schriklykste euveldaaden, en schiep vermaak in zyne Geboorte te schandvlekken. En, schoon bewysstukken, heden uitgegeeven, schynen te toonen, dat de Canselier granvelle, zyn Vader, gebooren was in het Fransche Comté, uit een edel Geslacht van Genes afkomstig; liep toen het gerugt, en het is tot onze dagen voortgezet, dat deeze de Zoon ware van een SmitGa naar voetnoot(†). ‘De Prins van orange, liet, by verscheide gelegenheden, zyn afkeer van den Cardinaal blykenGa naar voetnoot(§). De Graaf van egmond vertoonde zich, met al de vuurigheid zyns Characters, tegen den Cardinaal ingenomen. Om deezen ten spot te stellen, kleedde hy zyne Dienaars in zwart Livery, met een Zotskap op de mouw gestikt. De Cardinaalsgezinden zich beklaagd hebbende over dit zinnebeeld, stelde hy in plaats daar van een Bundel Pylen. Hier over aangesprooken, betuigde hy de Landvoogdesse, | |
[pagina 262]
| |
dat het strekte ten teken van hunne vereeniging, ten dienste des Konings. Dan de Cardinaalsgezinden hielden den Zotskap voor smaalen op den Cardinaals Hoed, en den Bundel Pylen voor een zinnebeeld van een Eedgenootschap, ten verderve diens gehaaten Mans gesmeedGa naar voetnoot(*). De Heeren, verstoord, om dat granvelle, al hun gezag knakte, en alle hunne ontwerpen dwarsboomde, kwamen, naa lang en ryp beraad, tot het besluit om den Koning een breeden Brief toe te schikken, hem verwittigende dat de dwinglandy en 't schandelyk gedrag des Cardinaals het hart der Volken van het Staatsbestuur vervreemd, en met eene zugt voor de Hervorming vervuld hadt: dat zy, als goede Burgers en getrouwe Onderdaanen, niet konden nalaaten den Koning te berigten, dat, indien hy deezen haatlyken Staatsdienaar niet spoedig te rug ontboodt, de Staat en het Catholyk Geloof het uiterste gevaar liepen. De Prins van Orange was, met de Graaven van Egmond en Hoorne, de eenige die deezen scherpen Brief tekende. Deeze drie Heeren vormden toen reeds een Driemanschap, hoogst te dugten voor hunne VyandenGa naar voetnoot(†). Granvelle kon met al het verstand, 't geen men hem toeschryft, zich niet bewaaren tegen den trots, zo ligt de ziel vermeesterende van Mannen hoog in bewind opgetrokken: dermaate door de Landvoogdesse boven anderen begunstigd, dagt hy elk boven 't hoofd gewassen. Hy zette, by het naderend onweer, wel verre van zeil te minderen, meer zeils by. Hy dagt, door de benoeming tot de voornaamste Bedieningen zich aan te maatigen, steunzels aan zyn gezag te geeven; doch hy vermeerderde alleen het getal zyner benyderen, en deedt hunnen haat bet opblaazen. De Heeren verklaarden, en met reden, daar hy hun in 't bestuur der zaaken agterliet, ‘dat het nimmer 's Konings oogmerk geweest was, het roer der Regeeringe te laten in handen van een eenig Vreemdeling, vergezeld van twee anderen, [barlaimond naamlyk en viglius] en met uitsluiting van hun: dat het regt, de billykheid en de oude Landsgewoonte, in tegendeel, het bestuur van den Staat en de Geldmiddelen en 't opperbewind over de Regtsoefening, gesteld hadden in handen der voornaamste Heeren en Edelen: dit weezen de ondertekeningen der Verbonden en Handvesten uit, die, by 's Vorsten naam, ook de | |
[pagina 263]
| |
naamen der Edelen droegenGa naar voetnoot(*). - Het getal der misnoegden groeide dagelyks aan; eenigen om de Heeren te believen; zommigen uit belang; anderen, dewyl zy de vryheid van Geweeten beoogden: de meesten uit haat tegen den Cardinaal, dien zy bot konden vieren, onder den schyn van vuurigen yver voor den dienst gods en des Konings. Dan het Volk werd allermeest verbitterd tegen den hooggesteegen Staatsdienaar, door 't verspreid gerugt, dat hy, door middel der nieuwe Bisschoppen, de Spaansche Inquisitie en Slaaverny zogt in te voeren. Men raadde den Cardinaal, dat hy eenigzins zou toegeeven, en daar door de van hem vervreemde harten winnen. Anderen oordeelden, dat de Heeren het niet zo zeer op granvelle en diens verwydering van het Hof, dan wel op eene geheele verandering in het Staatsbestuur en den Godsdienst, gemunt haddenGa naar voetnoot(†). Lang draalde de Koning met den Brief der Heeren te beantwoorden: eindelyk ontvingen zy bescheid, in 't zelve noemt hy hun zyne Neeven, en verklaart, geenen Staatsdienaar, op algemeene beschuldigingen, te kunnen veroordeelen: dat hy voorhadt zelve herwaarts over te komen, om den staat der zaaken te onderzoeken; en dat hy, intusschen, gaarne zou zien, dat iemand hunner in Spanje kwam, om hem van alles byzonderder bescheid te geeven. - Dit antwoord voldeedt de Heeren in geenen deele. Zy hielden verscheide zamenkomsten, waar by zich ook andere Edelen lieten vinden, en beslooten, de Landvoogdesse schriftlyk te vertoonen, dat de zaaden van Oproer onder het Volk gestrooid waren, dat, om het wanbestuur der Regeeringe te herstellen, het noodig was de Algemeene Staaten, zo ras mogelyk, te vergaderen: terwyl zy, egter, hier op niet sterk dursden dringen, naardemaal zy uit de Landvoogdesse verstaan hadden, dat zulks door den Koning volstrekt verbooden was. Zy beslooten met te verzoeken, dat haare Hoogheid het niet euvel wilde duiden, indien zy, zo lang de Koning geene andere schikking op de Regeering maakte, zich uit den Raad van Staaten hielden, naardemaal kwaalykgezinden hunne goede trouwe in verdenking gebragt haddenGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 264]
| |
Orange, egmond en hoorne bleeven hier op uit den Raad, doch niet in gebreke, om den Koning, op nieuw, te schryven, en hem te berigten, dat het hunne zaak niet was zich als Beschuldigers des Cardinaals voor te doen; dat zy gehandeld hadden als getrouwe Dienaars des Konings, verpligt om hem verslag te geeven van den toestand der zaaken: hoe het gantsche Volk tegen granvelle verbitterd was, en zy zich buiten staat vonden, om geweldige oproeren te beletten, indien hy niet wierd opontbooden; dat het, in een' zo hachlyken toestand voor hun onverschoonelyk zou weezen buiten 's Lands te gaan. Zy eindigden met te verzoeken, dat zyne Majesteit het wilde ten goede houden, indien zy zich wat rond hadden uitgedrukt: dewyl zy meer in wel doen dan in wel zeggen bedreeven waren, gelyk luiden van hunnen staat best betaamdeGa naar voetnoot(*). Zelden weet misnoegen maat te houden, en men ging langs hoe verder met den Cardinaal openlyk ten toon te stellen. Een hadt de stoutheid, om, onder de gedaante van een Smeekschrift, granvelle een Prent in de hand te geeven, toen uitgekomen, waar in hy verbeeld word eijeren te broeden, waar uit Bisschoppen voortkwamen, terwyl de Duivel boven zyn hoofd zweefde, met dit byschrift, Hic est Filius meus, ipsum audite. “Deeze is myn Zoon, hoort hem.” Het gerugt ging, dat een omgekogte schelm op zyn leeven liep, en dat hy een aanslag gemaakt hadt om één der drie Heeren van kant te helpenGa naar voetnoot(†). Wat 'er van zy, kunnen wy met geene zekerheid bepaalen; maar wel zeggen, dat de redenen van schroom voor hem vermeerderden: dewyl de meergemelde Heeren ettelyke aanzienlyke Medestanders kreegen, die een Verbondschrift opstelden, door hun getekend en bezwooren. Den inhoud van 't zelve vinden wy nergens vermeld, doch aangetekend, dat het niets behelsde, strydig met den dienst des Konings of het belang van den Roomsch Catholyken GodsdienstGa naar voetnoot(§). Eindelyk hadt men de Algemeene Staaten zamengeroepen, maar enkel om hun Beden te doen. Zy weigerden na eenig voorstel te hooren, als de Cardinaal 'er tegenwoordig was: dees hieldt zich ook zo lang te MechelenGa naar voetnoot(⁎). | |
[pagina 265]
| |
De Landvoogdes zelve, 't zy het meesterschap van granvelle moede; 't zy overtuigd, dat hy den Lande, zo algemeen in haat zynde, van geen nut kon weezen; 't zy begaan met het gevaar, 't welk hem dreigde; 't zy bekommerd dat de eigen slag haar mogt treffen, als zy hem langer de hand boven 't hoofd hieldt, vaardigde haaren Geheimschryver na den Koning af, om ontslag van dien Staatsdienaar te verzoeken. Philips zondt deezen te rug, met heimlyk bevel of verlof, dat granvelle, onder eenig voorwendzel, het Land zou ruimen. Hier van zich bedienende, ging hy, als om ordre op zyne huislyke zaaken te schikken, na Franche Comté, waar hy zich twee Jaaren ophieldt, en, vervolgens, in 's Konings dienst na Rome trok: van waar deeze hem, in den Jaare MDLXXV, na Spanje opontboodt: hier leefde hy tot het Jaar MDLXXXVI, tot zynen dood toe in 's Vorsten gunst deelende. - Zyne voornaamste bekwaamheid bestondt in den geest der Vorsten in te neemen, zonder ooit de gunst des Volks te winnen, eene zaak van geen minder aangelegenheid voor een' Staatsdienaar. Hy schynt geschikter geweest te zyn tot byzondere, dan algemeene Staatsverrigtingen. Was hy een rechtschaapen Staatkundige geweest, hy zou zyn aangebooren hoogmoed onder den mantel van gemeenzaamheid bedekt hebben: en hadt hy de belangen van zynen Vorst verstaan, hy hadt nimmer diens ontwerpen met zulk een trotsche en verregaande onvoorzigtigheid zoeken te volvoeren, die hem den haat der Aanzienlyken in den Lande en des Gemeens op den halze schondt, en waar voor hy zwigten moest.’ |
|