Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Geschiedenis van Oud Griekenland, van de vroegste tyden af, tot dat het een Romeinsch Wingewest werdt. Door W. Robertson. Derde Deel. Naar den tweeden druk uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht, by v. Paddenburg, te Amsterdam, Holtrop, en te Haarlem v.d. Aa. 1781. Behalven een algemeen Register 182 bladz. in gr. octavo.Met dit Deel loopt het oordeelkundige verslag der Geschiedenisse van Oud-Griekenland, waar van wy, met genoegen, reeds een en anderwerf gewag gemaakt hebben,Ga naar voetnoot(*) ten einde. De Heer Robertson ontvouwt ons hier het voorgevallene, zedert den dood van Alexander den Grooten, tot den geheelen ondergang van 't Grieksche Ryk. En hy voegt' er by, als iets dat nog wel eene byzondere melding vorderde, een kort verslag van de voornaamste bedryven op het Eiland Sicilie, inzonderheid, zedert het jaar 484 voor Christus, toen de Hoofdstad Syracuse een tooneel van aanmerkelyke gebeurtenissen begon te worden, tot op het jaar 212, toen 't bemagtigd wierd door de Romeinen, welken het gantsche Eiland tot een Romeinsch Wingewest maakten. Onze Geschiedkundige schryver stelt ons het beloop dier gebeurtenissen zeer geregeld, en met veel naauwkeurigheid, voor oogen; wel byzonder leidt hy den Leezer gestadig op, om het gedrag dier groote Mannen, welker bedryven den voornaamste invloed hadden, behoorelyk gade te slaan, 't welk de beschouwing der lotgevallen der Grieksche Gemeenebesten, in de wisselbeurtige veranderingen, welken zy ondergaan hebben, te leerzaamer maakt. Bovenal leert ons dezelve, sterker dan eenige andere Geschiedenis, de noodzaaklykheid der Eendragt, ter instandhoudinge van een Gemeenebest. Hoe meer men het voorgevallen in Griekenland nagaat, hoe duidelyker men gewaar wordt, dat verdeeldheid altoos den grondslag gelegd heeft tot Dwinglandy; en dat de Grieksche Gemeenebesten zig in hunne Vryheid bewaard en gehandhaafd zouden hebben, indien zy, steeds eensgezind, de handen, ter onderlinge bescherminge, in elkander geslaagen hadden. By mangel hier van moest het eene voor, het andere na, nu voor deezen, dan voor geenen Dwingeland, bukken; en dit, en niet anders, is de hoofdoorzaak geweest van den volstrekten ondergang van dat eertyds zo gedugte Ryk, welks overmeestering den | |
[pagina 257]
| |
Romeinen eindelyk gelukte, door dien ze verdeeldheid wisten aan te kweeken, om 'er een staatkundig gebruik van te maaken. Zie hier wat onze schryver van deeze laatste onderneeming der Romeinen, en den uitslag van dezelve, meldt. - Vooraf aangetekend hebbende, dat de Romeinsche, Raad, de goede trouw en de magt van het Achésche verbond wantrouwende, met een nydig oog zag op de kundigheid der Veldheeren, de dapperheid hunner Benden, de volkomen Vereendheid, welke 'er tusschen die Steden was, en de volmaakte Vryheid, waar in zy leefden; berigt hy ons dat dit de Romeinen, een gunstig oor aan de vyanden van het Verbond, en eenige onwaardige Leden van het zelve verleenende, eerlang tot het besluit bragt om het Bondgenootschap te verbreeken, en de Acheërs geheel aan hunne magt te onderwerpen. ‘Met dit oogmerk, vervolgt hy, lagen de Romeinen het steeds daarop toe om hun te verzwakken, door twisten onder hun te zaaijen, en alle gewigtige bedieningen van dat Gemeenebest toe te vertrouwen aan heden, geheel aan hunne vermaaken overgegeeven, die daardoor het evenwigt der magt in hunne vergaderingen bezaten. Openbaare Amptenaaren, door de Romeinen na Asie afgevaardigd, om kennis te neemen van alle de geenen, welken Perseus, den laatsten ontzaglyken vyand van de Romeinsche magt, ondersteunden, ontvongen van Callicrates, een man, geheel het belang van Rome toegedaan, een lyst van zulke Acheërs, als hy verdagt hield, dat de zaak van dien Koning begunstigden. Op deeze verstendiging wierden 'er niet minder dan duizend der voornaamste Burgers in het Achésche Gemeenebest gegrepen, en de Acheërs gelast, die na Rome te voeren. Welk een verfoeilyk voorbeeld van dwinglandy! - Eenige jaaren daarna braken 'er groote onlusten uit in Achaja, door het onvoeglijk gedrag der voornaamste Overheden. Een van hun, Democritus geheeten, verklaarde den oorlog tegen de Spartaanen, en verwoestte in Laconie gekomen dat land. De Romeinen zonden Gelastigden om deezen twist bij te leggen; die voorttrekkende na Corinthe, de zaaken, in het eerst, met groote gemaatigdheid behandelden. Want Carthago nog niet ingenomen zijnde, verkoozen de Romeinen zulke magtige Bondgenooten, als de Acheërs, zagt te behandelen. Dit gedrag egter diende alleen om de oproerige Acheërs ongeregelder te maaken; en hun Opperhoofd Critolaus liep van stad tot stad, zijne Landgenooten | |
[pagina 258]
| |
verbitterende tegen de Romeinen, en poogende allen Verbond met de Lacedemoniers te voorkomen. Men moet erkennen, dat de Acheërs, ten dien tyde, verre waren van de Romeinen met de noodige voorzorg en omzigtigheid te behandelen. Integendeel deeden zy alle dingen, strekkende om hunne gramschap op te wekken. Metellus, die toen in Macedonie was, hoorende van deeze beroertens, zond vier Romeinen van aanzien na Corinthe, om de Acheërs te vermaanen, dat zij de wraak zijner Landsgenooten zich niet op den halze zouden haalen. Doch hunne voorstellen wierden uitgelachen, en zij uit de stad gedreeven. De Corinthiers lieten bij die gelegenheid bijzonder hun wrok tegen de Romeinen blijken. Critolaus werkte ondertusschen om zijne Landgenooten over te haalen tot het voeren van eenen oorlog tegen de Lacedemoniers, openlijk snoevende, dat hij het hoofd wilde bieden aan de geheele Romeinsche magt, en dat hij Koningen op zijne zijde gewonnen had. Zijne poogingen waren gelukkig; en hij vondt zelf middel om de Beotiers en het Volk van Calchis over te haalen, om zich in het Verbond te begeeven. Deeze staaten scheenen thans gedreeven door een geest van krankzinnigheid, die hun tot hunnen val sleepte. De Romeinen, verwittigd van alle deeze handelingen in Griekenland, gaven Mummius last den oorlog te voeren tegen de Acheers. Metellus, die ter dier plaatze was, zondt hun nogmaal een Gezantschap, hun onderrigtende, dat het Romeinsche Volk zou over te haalen weezen, om hun voorgaand gedrag te vergeeten, bijaldien zij tot hun pligt wilden wederkeeren, en aan zekere Steden toestaan, van het Verbond afgescheiden te worden. Deeze voorslagen werden verworpen, op zo versmaadend eene wijze, dat Metellus, daarom verstoord, terstond met zijn Leger voortrukte, eene volkomene overwinning behaalde, en meer dan duizend gevangenen bekwam. In dit gevegt vermiste men Critolaus, en men heeft in het algemeen gedagt, dat hij in een moeras verdronken was, toen hij poogde te ontvlugten. Dieus, mede een man van eenen oproerigen geest, nam het hoofdbewind op zich, wierf Krijgsknegten uit alle plaatzen, en bragt een Leger van omtrent veertien duizend man op de been. Metellus vervolgde intusschen de Oproermaakers; en op duizend Arcadiers ingevallen zijnde, bragt hij ze alle om, door het zwaard. Toen trok hij na Thebe; doch de Inwoonders, verschrikt op het gerugt van de Romeinsche overwinningen, verlieten de stad. Toen na | |
[pagina 259]
| |
Corinthe gaande, waar Dieus zich hadt opgeslooten, vaardigde hij drie van de aanzienlijkste lieden uit het Achésche Gemeenebest af, om hunne Landgenooten over te haalen, den boven het hoofd hangenden val te vermijden eer het te laat was. Doch het Gemeen, den aanhang van Dieus toegedaan, wierp deeze Burgers in de gevangenis.’ Hier op volgde, gelyk de Heer Robertson verder meldt, de belegering van Corinthe, door Mummius zelven, en het onbezonnen slag leveren door de Acheërs; die, door de Romeinen overmagtigd, gantschlyk op de vlugt gejaagd wierden, zo dat ze zig niet konden herstellen. Mummius maakte zig voorts meester van Corinthe, dat hy ter plunderinge overgaf, en geheel en al deed verwoesten; en even zo slegtten de Romeinen verder de wallen van alle de Steden, die deel in den afval genomen hadden. - Deze val van Corinthe, (146 jaaren voor de gemeene telling, in 't zelfde jaar dat Carthago ingenomen en verwoest werd,) deed den moed der Acheërs geheel bezwyken. ‘En naa dit aanmerkelijk tijdstip, zegt onze Geschiedschryver, zonden de Romeinen Gelastigden na Griekenland, die in alle Staaten de Volksregeering afschaften, en Overheden aanstelden, afhanglyk van het Romeinsche Gemeenebest; doch zij lieten de Grieken, ten dien tijde, in 't volle genot van hunne Wetten en Vrijheid. Eindelyk egter werd Griekenland in de Gedaante van een Romeinsch Wingewest hervormd, en bestuurd door eenen jaarlijks hun gezondenen Praetor. Daarom droeg het, in 't vervolg, den naam van het Wingewest van Achaja; want de Acheërs waren het voornaamste Volk van Griekenland geworden in deeze laatste tijden.’ |
|