Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde afbeeldingen en beschryvingen der Cicaden en Wantzen, in alle de vier Waerelddeelen huishoudende, by een verzameld en beschreeven door C. Stoll. In 't Fransch en Nederduitsch. Te Amsterdam, by J.Ch. Sepp. 1782. In groot quarto.By de voortzetting van dit zindelyk uitgevoerde Werk, ontvangt men hier weder een aantal van keurlyke Afbeeldingen van etlyke Insecten deezer soorte, met derzelver beschryvinge; het welk deeze Verzameling, die reeds tot 140 beschreeven en afgebeelde Insecten opklimt, van tyd tot tyd gewigtiger maakt; daar ze ons Insecten, die anders veelal min geagt, en meerendeels als over 't hoofd gezien worden, in derzelver kunstryke gestalte, duidelyk | |
[pagina 249]
| |
onder 't oog brengt, en naauwkeurig beschryft. - Tot een voorbeeld der beschryvinge, zullen we, uit deeze afgifte, eens overneemen, 't geen ons de Heer Stoll meldt, wegens één dier Insecten, dat bovenal, en niet zonder reden, gemeenlyk zo afschuwelyk is, dat 'er veelligt maar weinige gevonden worden, die het met de rechte opmerkzaamheid beschouwd hebben. - Men legge alle viesheid af; die komt in de Natuurlyke Historie niet te stade! Het is de anders zo bekende Weegluis. ‘Dit Insect, zegt de Heer Stoll, is in 't algemeen bekent onder de benaaming van Weegluis, Wandluis, en Bedwantz, daarvan, dat zy zig veel onthoudt in de Wanden of Muuren, doch allermeest in de houten beschotten der Bedsteden en Ledikanten, byzonder wanneer men de Matrassen niet genoeg reinigt of uitklopt. De jonge Wantz, eerst uit het Ey gekomen, is byna wit; na de eerste verhuiding worden zy bruin, en volwassen zynde hebben ze eene bruinroode koleur. De Sprieten bestaan uit vier leden, de Kop is klein, de Oogen zwartbruin, de Zuiger is kort, en beslaat naauwlyks de lengte van het Borststuk, 't welk, gelyk als het agterlyf, in 't midden is ingedrukt en plat, behalven wanneer de Wyfjes den Buik met Eiertjes hebben, als dan zyn ze van boven rond, doch onder plat. Het agterlyf is eirond, en bestaat uit agt Ringen: aan den eersten Ring vindt men, in plaats der Vleugelen, twee langwerpige, platte hoornagtige deelen, niet ongelyk aan de Vleugelsscheden der Nymphen van andere Wantzen, welke, na de laatste verhuidinge, Dekschilden en Vleugelen bekomen. Het Insect is aan de randen met korte, stompe en eenigzins gekrulde hairtjes bezet, die egter maar door het vergrootglas kunnen gezien worden. De Pooten zyn aan de Dyen dik, doch de Schenkels en Beenen dun; de Voeten bestaan, gelyk van alle Wantzen, uit drie Leden. De Bedwantz is een Nagt-Insect, zy verbergt zig by Dag, en komt in den Nagt te voorschyn. In de Zomerdagen vermeerderen zy zig, koude of vorst kunnen zy niet uitstaan, maar worden bedwelmt en bewegen zig weinig. Zy kunnen egter lange zonder voedsel leven, en komen dierhalve in den Lentetydt wederom uit hunne schuilhoeken, als wanneer ook de door de Moederwantz gelegde Eieren uitkomen, en dierhalven hun Geslacht meer dan te veel wordt onderhouden. Veele Natuuronderzoekeren en anderen hebben middelen opgegeven, om dit akelige en rustverstoorende Insect te verdryven, en ten dien einde eene menigte van planten | |
[pagina 250]
| |
en kruiden, enz. voorgeschreven, maar weinige hebben een goed gevolg gehadt. De Terpentynolie, het aftrekzel en rook van Tabak, Ossengal en Kamfer zyn met voordeel gebruikt. Juchtleder, in behoorlyke veelheid in een vertrek geplaatst, verdryft deze GastenGa naar voetnoot(*). Men heeft my verzekert, dat door het plaatzen van eenen Pot, gevuldt met het zogenaamde Eenden-Kroos, onder de Bedtsteden, deze Wantzen zyn verdreven; ook kunnen zy de Lucht van de Teer niet verdraagen. Het zekerste middel egter is, dat men uit de Vertrekken, waarin deeze Insecten zig bevinden, al het Houtwerk wegbreeke, de reeten en gaten in de Muuren wel digt voege, en de geheele Wanden der Muuren met versche Kalk, die met Vitrioolwater gemengt is, overstryke, en zich de zindelykheid als eigen maake.’ Wyders tekent de Autheur nog aan, dat de Spinnekoppen en Mieren zeer gretig naar deeze Insecten zyn; als mede dat 'er verscheiden soorten van Wantzen, door hem alvoorens beschreeven, gevonden worden, die de Bedwantzen vervolgen. |
|