| |
Verhandelingen over de Slangen en Adders, die in het Landschap Drenthe gevonden worden, door Mr. J. van Lier. Met gecouleurde Plaaten. Te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuin, en te Groningen, by L. Huysingh. In 't Fransch en Nederduitsch tegen over elkander geplaatst, in groot quarto 372 bladz.
De Heer van Lier, die meermaals getoond heeft, dat hy zyne oefeningen byzonder den Vaderlande toewydt, vangt deeze Verhandeling zeer gepast aan, met eene aanpryzing van de beoefening der Natuurlyke Historie, by uitstek ten opzigte van 't geen in ons Vaderland opmerking vordert. By mangel van dit behoorelyk in agt te neemen, blyft men zomtyds, hoe kundig ook ten aanzien van vreemde Gewesten, onkundig van 't geen desaangaande in ons eigen Vaderland gevonden wordt. Zulks heeft,
| |
| |
gelyk zyn Ed. voorts doet zien, wel inzonderheid plaats omtrent de Slangen en Adders, die veelen Nederlanderen, zelfs in 't Landschap Drenthe, daar ze gansch niet zeldzaam voorkomen, naauwlyks meer dan by naame bekend zyn. Hier door is de Heer en Mr. van Lier te sterker genoopt, om dit onderwerp met alle naauwkeurigheid, (daar het Landschap, door hem bewoond, 'er hem eene geschikte gelegenheid toe aan de hand gaf,) na te gaan; en zyn Ed. heeft de goedheid van zyne daaromtrent gemaakte opmerkingen, in deeze Verhandeling, gemeen te maaken. Dezelve behelst eene juiste beschryving van de drie Slangensoorten, met derzelver afbeelding in drie gecoleurde Plaaten, zo als ze in 't Landschap Drenthe gevonden worden; en onze oplettende naspoorer deezer Dieren doet die beschryving vergezeld gaan, van eene reeks van oordeelkundige en leerzaame aanmerkingen over verscheiden byzonderheden, tot deeze en andere Slangensoorten betrekkelyk. Liefhebbers der Natuurlyke Historie zullen ongetwyfeld 's Mans aangewende moeite danklyk erkennen; en met genoegen nagaan, 't geen hy deswegens, zo in 't eene als in 't andere opzigt, bygebragt heeft. - Het hoofdzaaklyke van het verslag van den Heer en Mr. van Lier, (wy kunnen ons niet wel met de byzonderheden ophouden, zonder al te breedvoerig te worden,) komt hierop uit.
'Er zyn in het Landschap Drenthe drie soorten van Dieren, welken tot het Geslacht der Slangen behooren; men onderscheidt ze zoor de benaamingen Slangen, Adders en Hazelwormen. De Landlieden spreeken ook nog wel van eene vierde soort, die tot de Waterdieren zou behooren; dan dit schynt eene misvatting te weezen; men zal gewaand hebben, zulk eene Waterslang soort te zien, om dat men de eene of andere der opgemelde Slangensoorten heeft zien zwemmen; welke kunst de eerstgemelde soort vooral meesterlyk oefent; van waar ze ook den bynaam van Natrix of Zwemster draagt, en wel eens de Waterslang geheeten wordt.
Deeze eerste soort noemen zommigen Heyaal, doch ze wordt in 't algemeen Ringslang genaamd, om dat ze agter den Kop, op den Hals, twee witte vlakken heeft, die eenigermaate naar een Halsband gelyken. Onze Autheur de uiterlyke gedaante van dit Dier in 't breede beschreeven hebbende, welke beschryving uit de daar nevensgaande Plaat veel lichts ontvangt, meldt ons dat deeze Slangen zomtyds de lengte van vier voeten hebben, maar dat die van drie
| |
| |
voeten gemeener zyn. Hy merkt wyders aan, dat deeze soort van Slangen, hierin, van de Adders onderscheiden is, dat ze van vergift ontbloot zyn; schoon haare beeten, wanneer ze aangehitst en vertoornd zyn, eenige ontsteeking en zwelling kunnen veroorzaaken. Als mede hierin, dat zy geen leevende jongen baart, maar eijeren legt; hebbende ieder Ei, overeenkomstig met de gewoone inrigting der Natuure, niet meer dan één jong in zig beslooten, welk jong, wanneer het te voorschyn komt, omtrent vier of vyf duimen lang is, en de dikte van de dunste Penneschagten heeft. Wat den tyd en de wyze van de paaring der Slangen enz. betreft, de Heer en Mr. van Lier erkent, dat het hem niet mogelyk zy hiervan een genoegzaam berigt te geeven; en hy twyfelt zeer, of 'er, wat zommigen ook verhaalen, wel iemand gevonden worde, die des aangaande volkomen zekere kundigheden bezit. Men kan hieromtrent te minder naauwkeurige waarneemingen verwagten, om dat deeze dieren, als ze van hunne vryheid beroofd zyn, niet paaren. 't Schynt als of ze, buiten hunne neiging tot de vryheid, die ze zig steeds zoeken te bewerken, ten opzigte van haare driften dan genoegzaam verdoofd zyn; zelfs gebruiken ze geen voedzel, maar teeren uit en sterven. Van daar zou men ook niets bepaalds kunnen zeggen van haar voedzel, was het niet, dat men in geopende Slangen verschillende bloedlooze Dieren, insgelyks Muizen, Vogels, Kikvorschen, ja zelfs Mollen, Hagedissen, Rotten en dergelyken vond. Waarschynlyk eeten zy ook zommige Plantgewassen, en Vrugten; doch de Autheur heeft niets van die natuur in de maag der Slangen bespeurd. Ook zouden zy, naar 't berigt der Landlieden, de Melk-en Roomvaten bekruipen, ja zelfs de liggende Koeien uitzuigen. Het een en 't ander deezer gezegdens nopens de Slangen is ook meerendeels betrekkelyk tot de Adders; maar verder staat hier nog te melden, dat deeze eerste Slangensoort de vlugste der
drie gemelde soorten is, en dat ze zig meest in Weide-en Hooilanden, in Hagen en lage Boschadien ophoudt.
De tweede Slangensoort, Adder geheeten, noemt men in 't Latyn Vipera, volgens zommigen zo veel als Viviparum of Leevendbaarend, om dat zy, als boven reeds aangeduid is, leevende jongen voortbrengt; welker getal minder is dan dat der Eijeren van den Ringslang; overeenkomstig met de gewoone schikking der Natuure, volgens welke venynige Dieren, (zynde de Adder daadlyk een venynig Dier,) minder vrugtbaar zyn dan anderen. Gemeenlyk zyn de
| |
| |
Adders in het Drentsche twee voeten lang, en één duim middellyns dik, en ze worden weinig ter lengte van drie voeten gevonden. Men vindt ze niet zeldzaam in de Boschen Heidestreeken, die het Drentsche omringen; doch ze houden zig in het Drentsche meestal op in de Heidevelden, en wel allermeest in die Veenen, welken men aldaar hooge Moerassen noemt. Onze Autheur den Adder voorts, op eene soortgelyke wyze, als boven den Ringslang, met eene daarbygevoegde gecoleurde afbeeldinge, beschryvende, ontvouwt ons het verschil deezer twee Slangensoorten onderscheidenlyk. Byzonder staat hy by die gelegenheid stil, op dat aanmerkelyke onderscheid van al en niet venynig; het welk hem aanleiding geeft om zig in 't breede uit te laaten, zo over de daadlyke gesteldheid van den Adder in dit opzigt, als het voortbrengen van deszelfs venyn, de uitwerkingen van, de hulpmiddelen tegen, en 't gebruik maaken van dat venyn; met andere byzonderheden daartoe behoorende. Over deeze en soortgelyke daarmede verbonden zaaken, brengt de Heer en Mr. van Lier verscheiden aanmerkingen te berde, die in haaren geheelen zamenhang wel eene herhaalde leezing verdienen.
Ten laatste vestigt onze Natuuronderzoeker het oog op de derde Slangsoort, of de Hazelwormen. Na eene voorafgaande aanmerking over deeze en geene berigten van zeer groote Slangen, van waar eene zekere soort den naam van Reuzeslang draagt, tekent hy wyders aan, dat 'er zo ook onder de Slangen Pigmeen gevonden worden, en dat de Hazelworm, in die vergelyking, als zodanig een voorkomt. De Autheur heeft 'er hier een afgemaald, die vyftien duimen lang, en op het dikste van een halven duim middellyns is; doch deeze is ongemeen groot; zelden vindt men ze, zegt hy, die langer dan negen of tien duimen, en dikker dan een vierde van een duim zyn. Vermoedelyk heeft men deeze Slangsoort met den naam van Worm benoemd, om dat derzelver gedaante met die der Wormen veel overeenkomst heeft; als zynde nagenoeg rolrond, zonder dat de kop of staart kennelyk van het overige des lichaams onderscheiden is, gelyk in de meeste andere Slangsoorten plaats heeft. Men vindt hier weder, by de Afbeelding, eene zeer naauwkeurige beschryving van deezen Hazelworm, die, naar uitwyzen van het Tandgestel, mede niet tot de soort van vergiftige Slangen behoort; en 't is, volgens onzen Schryver, een louter ongegrond vooroordeel, dat den Hazelworm onder de schadelyke Dieren stelt. By het aantoonen van 't
| |
| |
geen deezen Hazelworm zo van den Adder als van de Ringslang onderscheidt, leert ons de Autheur, dat dezelve dit met den Adder gemeen heeft, dat zy geene Eijeren legt, maar leevende jongen baart. Betreffende derzelver paaring, uithongering als zy gevangen zyn, enz. is het hier even als boven geleegen; en schoon zommigen willen, dat ze slegts Mieren, Wormen en andere gekorven diertjes eeten, meent de Heer en Mr. van Lier, uit het Tand- en Maaggestel van dit Dier, aan dat van andere Slangen gelykvormig, te mogen besluiten, dat het vermoedelyk ook op jonge Kikvorschen en diergelyken aast. Deeze Hazelworm, die, schoon minder snel dan de andere Slangsoorten, nog al snel voortkruipt, heeft die byzondere eigenschap, dat hy als glas aan stukken springt, wanneer hy met een dun rysje geslaagen wordt; dat egter van eenige omstandigheden schynt af te hangen, en welk verschynzel nog niet verklaard is. Gemerkt dit Slangsoort op weide- hooi- zaai- en veenlanden, zo wel als op de heiden en in de bosschen, aangetroffen wordt, mag men vooronderstellen, dat het weinig verkiezing, de gronden betreffende, heeft; dan 't is egter eene fabel, dat de Hazelworm, gelyk de Mol, in en onder den grond zou leeven.
De Heer en Mr. van Lier, deeze drie Slangsoorten dus ieder afzonderlyk beschreeven hebbende, verledigt zig voorts tot het nagaan van 't geen aan deeze en andere Slangsoorten gemeen is; en vlegt, gelyk hy ook nu en dan in de byzondere beschryving gedaan heeft, in deeze uitgebreidere overweeging, eenige zedelyke bedenkingen, en opmerkingen, die aanleiding tot een nader onderzoek van verscheiden weetenswaardige zaaken deswegens kunnen verleenen; en welken den oplettenden beoefenaaren der Natuurlyke Historie zekerlyk gevallig zullen zyn. - Men ontmoet hier wel inzonderheid, (om slegts de voornaamste stukken op te noemen,) leerzaame bedenkingen, wegens de ongemeene snelheid, de veelerleie draaijingen en wendingen der Slangen, schoon, uit eigen aart, kruipende dieren, zo wel van pooten en vinnen als van vleugelen ontbloot; met eene wederlegging der fabelagtige vertellingen, van Slangen met vleugelen en pooten. Verder, raakende de verscheidenheid der Slangsoorten, hoewel niet zo veelvuldig als zommigen zig wel verbeeld hebben; mitsgaders wegens de gepaste kunstryke gesteldheid van deeze en geene leden of lichaamsdeelen; waaronder ook het gehoor, dat aanleiding geeft tot het gewaagen van de
| |
| |
Bezweerders van Slangen, of van zulke Menschen, die zig handig van kunstgreepen en natuurlyke uitwerkzelen weeten te bedienen, om gemeenzaam zelfs met venynige Slangen te handelen. Wyders bepaalt zyn Ed. ons by het voedzel der Slangen, welken als vleeschvreetende Dieren inkomen; by welke gelegenheid hy zig ook uitlaat over de stervelykheid der Dieren reeds vóór de overtreeding onzer eerste Ouderen. Hierby komen voorts nog verscheiden aanmerkingen, zo over den aart en neiging, als over de vrugtbaarheid en den leeftyd der Slangen, mitsgaders over eenige byzondere eigenschappen welken aan dit Gedierte toegeschreven worden. En ten laatste deelt de Heer en Mr. van Lier nog zyne gedagten mede over het rangschikkende bepaalen eener Classe van Dieren, welken men Amphibia of Dieren van beiderlei leeven noemt; waartegen hy zig wel ernstig verklaart, in 't algemeen als onbestaanbaar met de natuur, en wel inzonderheid als geheel ongepast met betrekking tot de Slangsoorten, die Landdieren zyn, in onderscheiding van de Waterslangen, die tot de Waterdieren behooren. - Uit deeze opgave is baarblyklyk, dat dit Werk indiervoege opgesteld is, dat het, schoon 't anders over geen gevallig onderwerp schyne te gaan, zeer wel geschikt zy, om den leeslust uit te lokken, en den Leezer veele leerzaame byzonderheden aan de hand te geeven; door welke schryfwyze de Heer en Mr. van Lier, gelyk hy in zyne Nareden aanduidt, niet ten onregte geoordeeld heeft het meeste nut te zullen bevorderen.
|
|