Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderwys voor Kinderen van drie tot vyf jaar. Door den Heer W.E. de Perponcher, tot gebruik zyner Kinderen, opgesteld. I. Deel. Te Utrecht by de Wed. J.v. Schoonhoven 1782. Behalven het Voorbericht, en den Inhoud, 406 bladz. In octavo.Uit de Voorreden voor dit Geschrift leeren wy, dat de geagte Heer de Perponcher ook de Opsteller is van het Nieuw Nederduitsch Spelleboek, dat wy, by deszelfs afgifte, als nut- | |
[pagina 180]
| |
tig aangepreezen hebbenGa naar voetnoot(*); waarvan we hier te meer gewag maaken, om dat het, met dit Onderwys, eenigzins in verband staat; vooronderstellende de Autheur de geschiktheid van deszelfs voorafgaande gebruik. Hierop kan men zig met vrugt van zyn Onderwys bedienen, agtervolgens de onderrigtingen, welken zyn Ed. deswegens aan de hand geeft. Het hier voorgedraagen Onderwys geschiedt, by manier van leerzaame gesprekken van Ouders met hunne Kinderen, over zodanige onderwerpen, waar voor zulke Kinderen vatbaar zyn, en op eene wyze die geschikt is, zo om hunne oplettendheid gaande te maaken, als om hun oordeel in werkzaamheid te brengen; waarop het, gelyk zyn Ed. gegrond oordeelt, in dit stuk der Opvoedinge, bovenal aankomt. Zulks doet hem, na 't voorstellen van eenige andere aanmerkingen, nopens het onderwyzen der Kinderen, in zyne Voorreden, als ten besluite dier aanmerkinge, nog met nadruk zeggen. ‘Eene zaak kan ik niet genoeg aanbeveelen, naamlyk, dat men, onder alle onze verstandlyke vermogens, het oordeel en de oplettendheid, die 'er 't eerste bevorderingsmiddel toe is, bovenal en met de grootste zorg oeffene. Oplettendheid, Oordeel, - deezen moeten 't leeven bestieren; deezen moeten het, voor ons zelven, gelukkig, voor anderen nuttig, maaken. Zonder dezelven zyn Geest, Verbeeldingkragt, Vernuft, Kundigheden, zelfs onnut, ja veeltyds schaadlyk. In 't onderwys moet derhalven alles, tot oeffening en versterking van Oplettendheid en Oordeel, samenwerken, alles moet daaraan ondergeschikt zyn. Ook dit heb ik getragt, in 't opstellen dee zer bladen, bestendig in 't oog te houden; en ten dien einde, veel min het schitterende, dan het weezenlyk nuttige, gezogt. Ik verlangde niet fraaie geesten, praalende veelweetertjes, maar alleen eenvoudige, oplettende, gezonde verstanden te vormen. Ik werkte voor myne eige kinderen, en ik begryp, dat wy onze kinderen niet tot tydkorting, vermaak en ydele speelpopjes, voor ons zelven of anderen, maar, tot hun eigen nut en welzyn, tot nut en dienst van de maatschappy, en 't lieve Vaderland, moeten opbrengen. Myne kleine leerlingen zullen derhalven 't kittelend voorregt niet genieten van, in onze daaglyksche gesprekken, uit te blinken; want welk mensch tog van eenigen smaak zou zig willen ophouden, met hen te hooren vertellen, wat zyn smit maaken of niet maaken kan; hoe zyne boerin kernt; hoe zyn bakker 't brood bakt, enz. enz. Wy lieden van betere opvoeding zyn immers alleen gemaakt, om 't vermaaklyke des leevens te genieten; om ons op 't geestige, 't bevallige, 't schitterende toe te leggen; om ons met duizend kleine, fraaie, aardigheedjes te verlustigen; maar geenzins om ons met lompe nuttigheden te | |
[pagina 181]
| |
gaan bezig houden! - Niemand zal derhalven naar myne leerlingen luisteren; niemand zal ze bewonderen wegens 't opzeggen van allerlei fraaie dingen, die zy niet verstaan; wegens hunne kennis in allerlei gewigtige dingen, die hen niet raaken En waarlyk zo veel te beter voor hun zedelyk character, indien zy niet bewonderd worden! Zo veel te beter voor hunne aanstaande vorderingen, in kennis en verstand, indien men ze niet in den waan brengt, dat zy reeds kleine zeer geleerde mannekens zyn! De goede kinderen zelfs zullen 'er veel by winnen, en zy, die 'er daaglyksch meê moeten omgaan, zullen 'er voorzeker niets by verliezen.’ Naar dit plan, 't welk de Heer de Perponcher dus ver met een keurig oordeel uitgewerkt heeft, gaat dit eerste Deel voornaamlyk over de vier volgende voorwerpen. 1. Wat de menschen kunnen maaken, wat niet; - waar zy de stoffen moeten haalen, tot het geen zy maaken kunnen; - hoe zy die stoffen gebruiken; - wat zy omtrent sommigen moeten doen, om 'er den noodigen voorraad van te behouden en telkens te vernieuwen, enz. 2. De verschillende noodwendige bezigheden der menschen; - de naaste oogmerken derzelven; te weeten, voldoening van behoeften aan den eenen, en kostwinning aan den anderen kant; - de heilzaame vrugten van de wederzydsche hulp, die zy elkanderen, by en door 't verrigten deezer beezigheden, bewyzen. 3. De voortbrengselen der Natuur, voornaamlyk beschouwd, in derzelver menigvuldige nut tigheden voor den mensch. 4. De zedeleer der kinderen, dat is, de plichten, die aan hunne teedere jaaren eigen zyn, benevens de grondslagen dier plichten, en de groote voordeelen, die hun 't betragten, gelyk ook de even groote nadeelen, die hun 't verzuimen derzelver noodwendig aanbrengen. Voorts is 't oogmerk het verhevener onderwys, 't welk allen menschen, boven alles, noodig is, en waartoe de kinderen in dit Deel, langsaamerhand en ongevoelig, voorbereid worden, op eene manier naar de vatbaarheid der Kinderen geschikt, voor te draagen in het tweede Deel; welks uitgave men niet kan nalaaten met verlangen te gemoet te zien, als men de oordeelkundige uitvoering van dit eerste Deel behoorlyk opgemerkt heeft. |
|