Om dat hy dwaaslyk wil, zich zelfs, het alles geeven,
Verspilt hy, vol van drift, zyn god, zyn Ziel, en Leeven;
Hy zoekt by schepzels staâg zyn lust en overmaat
Terwyl hy 't Heil verkwist van god, zyn Toeverlaat.
Wat is 'er, 't welk men in de plaats van god kan wenschen?
Een schandelyk vermaak van eervergeeten Menschen,
Daar elk een schrik voor heeft, die op hun inzicht let.
Vandaar laat hy zig over 't berouw aldus uit.
Om dan door waar berouw ons zonden te verzaaken,
Moet onze ziel, door deugd, in waare liefde blaaken.
Wilt ge onderscheidenlyk van uw Gemoed verstaan,
Uw zonden, tegen god, zoo menigmaal begaan,
Begin Hem, met uw hart en ziel, oprecht te minnen
Het is de Liefde gods, die 't Licht geeft aan uw zinnen,
En 't leevendig berouw verwekt in uwen Geest,
Schoon gy ondankbaar zyt voor al zyn Goed geweest.
En uit kragt hier van is, ten aanzien der volgende betragtinge, deeze de hoofdlesse.
Wat aangaat, 't geen gy voor 't aanstaande dient te schikken,
Bestaat hier in, dat gy uw hart alle oogenblikken
Bereid en bezig houd, door Liefde die staag blaakt,
Met zulk een leevenswys, die uwe deugd volmaakt.
Wat bepaaldlyk het Dichtkundige, zo van het voorgemelde Geschrift over Gods Grootheid, als van deezen Brief, betreft, de bygebragte voorbeelden toonen, zonder dat wy 'er verder van spreeken, genoegzaam wat 'er van te oordeelen zy. Stukken van die natuur moeten dat gebrek door 't leerzaame en stichtelyke vergoeden.