Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderzoek der oorzaaken van de Opkomst, het Verval en Herstel der Vereenigde Nederlanden. Door C. Zillesen, IIde en IIIde Deel. Te Utrecht by G.v.d. Brink Jansz. 1781. Behalven het Voorwerk, 616 bladz. in gr. octavo.Het eerste Deel van dit Werk ging bepaaldlyk, gelyk we gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), over de oude Volken, zo der Oostersche als Westersche Heerschappyen; en op de ontvouwing der lotgevallen dier Natien laat de Heer Zillesen thans volgen eene soortgelyke naspooring van het lot van ons Vaderland, zints deszelfs eerste bevolking. Zyn Ed. | |
[pagina 171]
| |
brengt dezelve, in het tweede Deel, tot op het Verbond van Unie, in den jaare 1579, te Utrecht geslooten, en vervolgt zyn onderwerp, in het derde Deel, tot op de Vrede tusschen de Noordsche Mogenheden, in den jaare 1660. Onze Autheur het zelfde plan, waarvan wy voorheen gewag gemaakt, en een voorbeeld gegeeven hebben, volgende, zal 't niet noodig zyn desaangaande iets meer te melden, dan, alleenlyk, dat hy, ter geregelder orde, de geschiedenissen onzes Lands in drie tydperken verdeelt, naamlyk, voor, onder en na de Graaflyke Regeering. Een beknopt verslag van 't beloop der voornaamste Geschiedenissen in elk Tydperk, die invloed hadden op 's Lands bloei of tot deszelfs verval medewerkten, gaat telkens vergezeld van oordeelkundige bedenkingen raakende dit onderwerp; welken daadlyk dienen, om den oplettenden Leezer verscheiden leerzaame aanmerkingen deswegens aan de hand te geeven, die hem de kennis onzer Geschiedenissen des te nuttiger maaken. Deeze wyze van beschouwing onzer Vaderlandsche Geschiedenissen is eenigermaate nieuw, en stelt ons dezelven in een gezigtpunt voor, dat alleszins tot 's Lands welzyn kan strekken; door 't nagaan wat, naar uitwyzen der ondervindinge, den Lande voor- en nadeelig zy; des de leezing van dit Werk onzen Landsgenooten wel ernstig aanbevolen moge worden. 's Lands omstandigheden in het eerste tydperk zyn, ten deezen opzigte, zeer schraal van stoffe; het natuurlyk gevolg van de woestheid dier tyden: in welken, gelyk de Heer Zillesen zig met regt uitdrukt, ‘'t is als of de vorsten moorders, en rovers, de geestlijken plonderaars der rijken, en het volk eene bende struikroovers waren; zoo dat al wat de oudheid van die tijdvakken oplevert, maar is dienende tot oneer van de menschelijke natuur.’ Ruimer stoffe, en meerder verscheidenheid, met afwisselende omstandigheden, verleent ons het tweede tydperk; dat ons wel inzonderheid leert, en by herhaaling doet zien, hoe Vryheid en Welvaart ten naauwste aan elkander verbonden zyn; hoe Dwinglandy integendeel 's Lands Verderf met zig sleepe. Hoe het toeneemen van de magt onzer Graaven, gepaard met de tweedragt der Edelen, steeds gevaarlyk geweest zy voor 's Lands Vryheid; vanwaar dezelve trapswyze daalde onder de meer aanzienlyke Graaven, vooral onder die uit het Huis van Oostenryk; tot dat ze onder Philips den IIIden gevaar liepe van geheel in 't graf gedompeld te worden, 't welk 's Lands welzyn als op den | |
[pagina 172]
| |
oever van 't verderf bragt. Dan een gelukkiger keer van zaaken wendde, zo 's Lands Geschiedenissen ons leeren, dit onheil nog by tyds af. Niet ongepast plaatst onze Autheur dit tydstip by het sluiten der Gentsche bevreediging, in 't jaar 1576; 't welk der Vryheid zo veel ademtogts verleende, dat men van toen af reeds hoop konde scheppen op 's Lands herstel; welke hoop, schoon nu en dan wel eens verzwakt, egter eerlang sterker werd, door de Utrechtsche Unie in 't jaar 1579; en de daarop volgende afzweering van Philips in den jaare 1581. 's Lands opkomst, dus aanvanglyk met de Gentsche bevreediging bepaald, nam, in 't midden der nu voor- dan nadeelige oorlogskansen, na de bevestiging der Gemeenebest-regeering, en 't begin van 't derde Tydperk, genoegzaam bestendig in luister toe, tot op het sluiten der Munstersche Vrede, in 't jaar 1648. Wanneer men het voorgevallen van dien tyd gadeslaat, moet men gewisselyk met den Heer Zillesen zeggen; ‘alles bij een genomen zijnde, kan de oude of nieuwe geschiedenis geen voorbeeld toonen van een volk, wiens welvaard tot dat toppunt steeg als de vereenigde gewesten, en bijzonder de door den koophandel bloeijende provincien van Holland en Zeeland.’ Jammer is het maar, dat deeze bloeistand niet langer duurde; en, door een zamenloop van binnen- en buitenlandsche omstandigheden, vooral door den oorlog met Engeland, zo geweldig geknakt werd, dat de Heer Zillesen reden hebbe, om 's Lands verval, by het ontstaan der Engelsche onlusten, te dagtekenen; merkende wel inzonderheid, ten aanzien van den Koophandel en de Zeevaart, de zenuwen van den Staat, de bekende acte van Kromwel, van 't jaar 1651, aan, als de hoofdbron, uit welke men derzelver verval heeft af te leiden. ‘De Engelschen,’ zegt hy, ‘al lang met nydige oogen gezien hebbende, dat wy de vragtvaarders van Europa waren, bragten ons een doodelijken slag daarin toe, door de bekende acte tot aanwasch van scheepvaart en koophandel. De vereenigde gewesten, weinig eige voortbrengzels hebbende, en meest handeldrijvende in buitenlandsche koopwaren, die zij naa Engeland en elders vervoerden, zo gaf dit een ongeneeslijken slag aan hunnen koophandel. Want zij de vragtvaarders van de meeste natiën zijnde, om dat veele van die schepen en goed vaarensvolk misten, zo vermogten zij dus geen goederen van daar in Engeland met Hollandsche schepen te brengen, het geen dierhalve niet anders | |
[pagina 173]
| |
dan door Engelsche schepen stond te geschieden, waardoor de Nederlandsche koopvaardijvaart een groote krak kreeg, en de mededinging der Engelschen in den buitenlandschen handel noodwendig sterk moest toeneemen. Ja! van dat tijdstip af, kan men zeggen, dat de Engelsche scheepvaart en zeemagt van tijd tot tijd is toegenoomen.’ Onze Autheur, den Engelschen oorlog, in de jaaren 1652, 1653 en 1654, met de verdere voorvallen tot in 't jaar 1660 gemeld hebbende, ontvouwt ons voorts, in zyne Aanmerkingen op dit tydvak, den invloed der uit- en inwendige oorzaaken op den staat van ons Vaderland. In 't algemeen heeft men hier omtrent, gelyk hy zegt, in agt te neemen, ‘dat de Koophandel, naa de Munstersche vreede, zelfs een bijzonder punt van staatkunde geworden is. De vorsten en staatsministers hebben, aan het voorbeeld van onze welvaard door den koophandel, zich zoodanig gespiegeld, dat zij ons voetspoor gevolgd, en in veele opzichten onze mededingers daarin zijn geworden. - Een zo groote verandering bij de Europische Vorsten, in hun staatkunde, moest noodwendig aan onze welvaard paal en perk stellen. Ja! de daarbij komende ongunstige omstandigheden deeden zelfs veele onzer bloeijende takken van koophandel tot een aanmerkelijk verval komen.’ - Op eene afzonderlyke ontvouwing der daar toe betrekkelyke omstandigheden, zegt hy eindelyk: ‘De uit- en inwendige oorzaaken, ieder op zig zelfs, dus kortelijk aangestipt hebbende, moeten wij per slot de uitwerkzels van dien op ons Vaderland zien. - Hoe bloeiend onze welvaart was, de oorlog met Engeland gaf een krak aan 's Lands schatkist, blijkens de schulden van Holland alleen; en aan onzen koophandel, die alle de voorige verliezen overtrof, en daar Amsterdam wel de grootste schade in leed. De acte van Kromwel, die zelfs bij den vrede in zijn geheel bleef, gaf aan onze vragtvaart een allerdoodelijksten slag; en schoon de Oostindische Maatschappij nog aanwies, en naderhand de vaart en koophandel op eenige gewesten van Africa en Amerika, als Curacao en St. Eustatius, bijzonder wanneer Frankryk en Engeland in oorlog zyn, is toegenomen, gelijk ook de handel op onze Colonien Suriname, Berbice, Essequebo, en Demerarij, by laater tijd zeer heeft gebloeid; zoo moet men evenwel bekennen, dat, naa die bekende Engelsche acte van Kromwel, | |
[pagina 174]
| |
onze groote en kleine visscherijen, door mededinging van andere volken, zeer tot verval zijn geraakt, en onze koophandel bij de Europische volken naa dien tijd sterk is vermindert. De manufactuuren en fabrieken van ons Vaderland zijn afgenoomen, in evenredigheid, dat de buitenlandsche fabrieken in ons land ingang gekreegen hebben. Ja! met één woord, onze koophandel is vervolgens van een geheel andere natuur geworden, en heeft de grootste voordeelen gegeeven als Frankryk, Engeland en Spanje zaamen oorloogden, en wy neutraal bleeven, gelijk ons de geschiedenissen in het vervolg zullen leeren.’ |
|