Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPredikaatsiën over het Lyden en Sterven onzes Heeren Jezus Christus, door G.J. Pauli, Koninglyk Pruissischen Hofprediker, Konsistoriaalraad en Inspector te Halberstadt. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Utrecht, by J.C. ten Bosch, 1781. In gr. octavo 379 bladz.In achtervolging van 't eerste Deel, dat de beschouwing van 's Heillands lyden bragt, tot op zyne veroordeeling door het Joodsche Geregtshof, vangt dit tweede aen, met de overlevering van Jezus aen den Heidenschen Rechter Pilatus, en brengt voorts de behandeling dezer stoffe ten einde, sluitende ten laetste met de overweging van 's Heillands begraving. 's Mans manier van voordragt is, gelyk we voorheen gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), leerzaem en opweklyk, van waer deze Leerredenen, nevens anderen over dit gewigtig onderwerp, ene goede plaets verdienen. - Tot ene herhaelde proeve verstrekke 's Leeraers overdenking, over de angst en klagte onzes Heeren aen 't Kruishout, tegen 't einde der wonderdadige verduisteringe, wanneer Jezus met luider stemme uitriep, Myn God, myn God, waerom hebt gy my verlaten! ‘Met deeze woorden, zegt zyn Eerwaerde, begint de twee- en twintigste Psalm, waarin het onderscheiden lyden van den Messias duidelyk en omstandig te vooren verkondigd is geworden. Door het aanhaalen van dit heilig lied, gaf Jezus in het algemeen zynen toenmaaligen toehoorderen, en ons allen, te kennen, dat David, door den Geest der voorzegginge gedreeven, van zynen grooten Zoon naar den vleesche, gezongen hadt, en dat bygevolge de smerten en de schande, welke hy thands leedt, de waarheid zyner godlyke zendinge en zyn karakter zo weinig benadeelden, dat wy veeleer reden hebben, om ook daaruit te besluiten, dat | |
[pagina 102]
| |
hy de beloofde Messias ware. Alles wat in de eerste helfte van deezen beroemden Psalm, van Davids zoon, van den Koning van Israël, is geschreeven geworden, werdt thands aan onzen Jezus vervuld. Ondertusschen moeten wy by deeze eerste aanmerking, hoe gegrond zy ook zyn moge, niet blyven staan, maar ook den eigenlyken zin der bygebragte woorden, welken Jezus in zyn toenmaaligen toestand op zigzelven toepaste, wat nader inzien en overweegen. Onze Heiland badt thands, in eenen grooten Angst en zwaare Droefheid zyner ziele, tot God om hulp en verlossing. Hy toonde de grootheid en sterkte zyner Benaauwdheid, niet alleen door de luide stem, maar de inhoud van zyn gebed en klagte zelve onderrigt ons hiervan op het allerzekerste. Myn God, myn God! waarom hebt gy my verlaaten! of, gelyk de woorden ook overgezet kunnen worden, hoe lange hebt gy my verlaaten! God verlaat de zynen, naar de taal en meening der stervelingen, wanneer onze beproevingen, verdrukkingen en wederwaardigheden zeer lange duuren, wanneer zyne hulp schynt te vertoeven, zodat of wyzelven, of anderen, byzonderlyk afgunstige menschen, uit onze langduurende elende en verdriet besluiten, dat God zig over ons niet meer bekommert, dat hy geen welgevallen in ons heeft, ja dat hy ons mogelyk wel om onbekende zonden straft. Zo badt David, in eene vervolging zyner vyanden, welke lang duurde, en waarover zyn hart zeer ontroerd was, Ps. XLII.10, 11: Ik zegge tot God, myne steenrotze, waarom vergeet gy my? Waarom moet ik droevig zyn, wanneer myn vyand my verdrukt? Met eene doodsteeke in myne beenderen hoonen my myne Wederpartyders; als zy den ganschen dag tot my zeggen: Waar is uw God? Zo sprak Zion, het volk des eersten verbonds, by lang aanhoudende verdrukkingen, Jez. XLIX.14: De Heere heeft my verlaaten, de Heere heeft my vergeeten! Bevondt zig nu onze Heiland tegenwoordig niet in even gelyk benaauwde en verlaatene Omstandigheden? Hy was aan de Magt der duisternis overgelaatan, zynen vyanden was geweld over hem verleend geworden. Hy was gegeesseld, gehoond, aan het kruis gehegt. Hier hing hy nu, schoon maar zes uuren, tot een spot en veragting des volks. Zyne tegenstreevers namen, uit het lang duuren en de grootheid van zyn lyden, gelegenheid, hem uit te jouwen als een Man, die geene hulpe by God heeft, schoon hy zig voor Gods Zoon hadde uitgegeven. Dewyl nu Jezus met ons, zyne Broederen, gelyke aandoeningen hadt, werdt zyne | |
[pagina 103]
| |
regtvaardige ziele, onder zulk aanhoudend lyden, en onder zulke krenkende en hoonende verwyten, geheel bedroefd, tot in den dood bedroefd. Daarom wenschte hy, door den dood, het einde van alle aardsche elenden, wel haast verlost, en in de hem beloofde Heerlykheid opgenomen te worden. Terwyle hy benaauwd was, schudde hy zyn hart in gebeden tot God uit, en zeide: ô Myn God! hoe lange hebt gy my verlaaten? Hoe lange moet ik op uwe Hulpe wagten? Hoe lange moet ik ten spot en tot eene veragting myner vyanden blyven? Wanneer zult gy, ô God! op welken ik vertrouwe, my van myne Plaagen bevryden, en my die Heerlykheid laaten geworden, welke ik by u hadde, eer de weereld was? Hy morde derhalven niet ongeduldig tegen God, maar gaf alleenlyk in deeze klagte de grootte van zynen inwendigen angst te kennen, en het onschuldig verlangen zyner zwoegende ziele, om welhaast tot rust te komen, en in zyne welverdiende vreugde in te gaan. Verlaat my niet, ô God! op wien ik van 's Moeders lyve aan vertrouwd hebbe; verlos my, ô Vader! uit deeze uure! Laat myne boosaartige vyanden zig niet langer over my verheugen, en u en my lasteren! Neem my weg uit den angst en het geregte, en verheerlyk my by uzelven, op dat de weereld kenne, dat gy in my zyt, en ik in u! - Hy bleef nog steeds gehoorzaam en geduldig in zyn hart op God vertrouwen, gelyk zyn volgend gedrag getuigt. Hy bedagt tot aan zyn einde, dat de Schrift, en alzo ook de wil van God, aan hem vervuld moest worden; en toen hy wist, dat alles volbragt was, beval hy zynen Geest met groote vrymoedigheid in de handen van zynen Hemelschen Vader. En dewyl hy terstond daarop den Geest gaf, en de Allerhoogste zo wel door de wonderen, die Jezus dood vergezelden en verheerlykten, als door zyne opwekkinge ten derden dage, toonde, dat hy zyn Zoon, de Christus en Heiland der weereld was; blykt daaruit, dat dit gebed, waarmede hy zig in de benaauwdheid zyner ziele tot God wendde, den Heere welbehaagelyk geweest, en verhoord is geworden. Aldus verklaart ons de Schryver van den brief aan de Hebreen het gebed van Jezus, zo wel het gene hy in den hof Gethsemané, als aan het kruis, in eene dubbelde zielsangst tot God opzondt; en hy merkt te gelyk aan, dat deeze heilige wensch van zyn benaauwd hart niet onvervuld is gebleeven, schryvende Heb. V.7: Hy heeft in de dagen zynes vleesches gebeden | |
[pagina 104]
| |
en smeekingen, met sterke roepinge en traanen, geofferd aan hem, die hem uit den dood konde verlossen; en hy is verhoord en verlost geworden uit de vreeze.’ - Het toepasselyk gebruik hier van te maken stelt ons de Eerwaerde Pauli aldus voor. ‘'s Heilands zielsangst aan het kruis herinnere ons de droevige gevolgen onzer zonde, en de Liefde des genen, die deeze onze straffen leedt, op dat wy vrede zouden hebben. Onze ondeugden scheiden God en ons van elkanderen, en verwekken die regtvaardige vreeze in onze zielen, dat de Heere ons in den nood zal verlaaten, dewyl wy hem vergeeten, en zyne regten zo dikwyls verworpen hebben. Om onze zonden leedt thands onze Middelaar en Verlosser, om dezelven moest hy, die enkel vreugde hadt kunnen genieten, het kruis verdraagen, en door angst en vreeze, gelyk wy, verzogt worden, en in de droevigste en verlaatene omstandigheden geraaken. Den Troost, welke de waare Boetvaardige nu ondervindt, wanneer hy tot den Troon der Genade nadert; het goed vertrouwen, het welk wy nu ten allen tyde op God kunnen hebben, wanneer ons hulpe noodig is; die leevendige Hoop, waardoor wy nu de verschrikkingen des doods kunnen overwinnen; dit alles, Christenen! hebben wy te danken aan de genade van onzen waardigen Verlosser, die onze vrede is, die ons met God verzoend heeft, en nu, uit eigen ondervinding, onze medelydende, barmhartige Hoogenpriester is, en helpen kan en wil een iegelyk, die verzogt wordt, zo wy anderszins maar zyne Geboden bewaaren. ô! Hoe zeer is hy waardig, dat wy hem eeuwiglyk looven, en danken, en op hem vertrouwen! Laat ons eindelyk, zo dikwyls wy tyden beleeven, in welken ons troost en hulpe noodig zyn, op Hem zien, en ons naar zyn voorbeeld vormen. Na dat hy, door zyne bestendige gehoorzaamheid, in Gods liefde gebleeven was, hieldt hy ook, in zynen angst, aan in den gebede tot God. Wendt gy dan ook steeds alle vlyt aan, om in Gods liefde te blyven, en houdt uit liefde zyne Geboden, op dat wy, byzonderlyk in tegenspoed, blymoedig mogen weezen, God in den nood aanroepen, en ons zelven door het woord der belofte, Jes. XLIX.15, sterken: Ik zal u niet begeeven, ik zal u niet verlaaten! Zal ook eene vrouwe haare kinderen vergeeten: zo zal ik u toch nimmer vergeeten, zegt de Heere uwe Ontfermer! Welgelukzalig hy, die zig van ganschen harte verlaat op deeze toezegging van den Waaragti- | |
[pagina 105]
| |
gen; en zyne ziele, wanneer zy begint te klaagen, de Heere heeft my verlaaten! daarmede weder opbeurt en gerust stelt, zeggende met den Psalmist, Psalm XLII.12: Wat buigt gy u neder, myne ziele! en wat zyt gy onrustig in my! Hoop op God, want ik zal hem nog looven, dat hy is de menigvuldige verlossinge mynes aangezigts, en myn God! Amen!’ |
|