Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Geschiedenissen en Schriften der Apostelen des Heeren, in de eerste Voortplanting van het Euangelium. Door J.J. Hess, Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. Tweede Deels, Tweede en Laatste Stuk. Te Haarlem by J. Bosch. In gr. 8vo. 233 bladz.Het leerzaam verslag van de Geschiedenis der Apostelen door den Eerw. hess, in het Tweede Deels Eerste Stuk, voortgezet tot den tyd dat lukas het Boek der Handelingen sluitGa naar voetnoot(*), vervordert hy met dit Stukje, en brengt het ten einde: voor zo verre het toegelicht wordt uit de Brieven der Apostelen, van welker beloop hy eene ontvouwing mededeelt, als van paulus brief aan titus, en van den Tweeden aan timotheus, de laatstgeschreevene diens Kruisgezants. Wiens Lotgevallen hy vermeldt, na de Brieven van eenige andere Apostelen, omtrent dien tyd geschreeven, geplaatst, en derzelver inhoud opgegeeven, en de Geschiedenis dier Mannen, geboekt te hebben. Dus vinden wy hier de Twee Brieven van petrus, en, ter gelegenheid diens Apostels, een berigt van het Euangelie door marcus, deszelfs Reisgenoot. Hier aan hegt hy de Geschiedenis van jacobus, en den Inhoud van diens Brief, wanneer hy overgaat tot den Brief van judas, met een verhaal, van den Dood der twee groote Heilgezanten, petrus en paulus; en den toenmaaligen toestand van het Christendom: gevolgd van de Lotgevallen van eenige andere Apostelen, en Leerlingen van dezelven. 't Geen hy van Apostel joannes, en diens Schriften, te zeggen hadt, bespaarde hy tot het laatste: daar deeze Apostel alle de andere overleefde, en zyne Schriften ook, naar allen schyn, laater geschreeven zyn, dan die der overige Apostelen, hoe wel vroeger, ten minsten ten deele, dan de Verwoesting van Jerusalem, met welker beschryving dit Werk afloopt. Een ryke voorraad van gewigtige Geschiedkundige Waar- | |
[pagina 94]
| |
heden wordt hier verwerkt, op een wyze, den Eerwaarden hess eigen, en die wy in voorgaande Berigten, ten overvloede, hebben doen kennen. Wy bepaalen thans onzen Leezer, om zyne aandagt te vestigen, op het Besluit deezes Werks: waar in de Schryver deeze nadruklyke taal voert. ‘Uit dit oogpunt beschouwd, maakt de Geschiedenis van Jezus en zyne Apostelen, van de eerste tooneelen zyner jeugd af, tot de Verwoesting van Jerusalem, den zetel van den ouden Godsdienst, toe, een zamenhangend geheel uit. Eerst zagen wy den MessiasGa naar voetnoot(*) by zyn Volk ingevoerd worden, en langen tyd alleen op hem werken, en tot hun welzyn leeven; waar uit, indien zy hem gevolgd hadden, de heilrykste toestand zoude gevolgd zyn. Dan, vervolgens naa eenen geheelen reeks van poogingen, die, met betrekkinge tot dit Volk, maar niet ten opzigte van 't geheel, vruchtloos geweest waren, zagen wy hem, onder veele plegtige betuigingen, dat dit tot het grootste ongeluk voor het Volk zou strekken, ten doode veroordeelen, en om het leeven brengen. Maar zyne Verryzenis, en nog meer zyne Verhooging, en de Uitstorting van zynen Geest, gaf aan de zaaken wel ras eene andere gedaante. Wy zagen op nieuw zyne afgezanten, met volmacht van hem, voorzien by het Volk arbeiden, en het zelve, ook nu noch, Jesus, als hunnen Koning en Heer, bekend maaken en aanbieden - dan wy zagen het Volk ook, (wel te verstaan de Hoofden en het grootste gedeelte van 't zelve,) deeze aanbieding ten tweedenmaale afwyzen, tot dat eindelyk deeze afgezanten van Jesus, wederom, onder de plegtigste betuiging, dat dit den Volke tot het grootste onheil zou strekken, hen verlieten, en zich tot de Heidenen keerden. - Wy zagen, dat het Volk, ook toen noch, voortvoer met hen te vervolgen, en het geen zy zelve niet aannamen, ook de Heidenen belette aan te neemen. Intusschen nam Gods werk den loop, dien Jezus voorzegd hadt, dat het neemen zoude. De Leere van den Messias vondt, in weerwil van allen tegenstand der Jooden, by de Heidenen aanneemers; en zy, de voorige deel- | |
[pagina 95]
| |
genooten van het Ryk, die de afgezanten van Jesus, tot het einde van den aardbodem toe vervolgden, of deeden vervolgen, geraakten daar door in een ongeval, het welk grooter was dan eenig, dat zy, tot dus verre, geleeden hadden. Welk Christen, uit de Jooden of Heidenen, moest zich niet over den onverzienbaaren [onvoorzienbaare mogelyk beter] loop der Godlyke Leidingen verwonderen, en in deeze lotgevallen van dit wel eer geliefde Volk, de waare, Godlyke, voorspelde ontwikkeling der Geschiedenisse van den Messias vinden? Hy, de Heer en Meester zelf, hadt het groote Werk der Zaligheid begonnen, het welk in den tyd aanvangt, en in de eeuwigheid voortgaat. Ook hadt hy het, door zyne leere, daaden, en lotgevallen, tot op het tydstip voortgezet, toen het ryp was, om, buiten de enge paalen van het Joodsche Volk, ook op de Heidenen te werken: en dat deeze grensscheidingen om verre gehaald werden, daar toe bracht het Volk, in weerwil van zich zelf, het zyne toe, voor zo verre zy den Messias en zyne Apostelen, als uit hun midden verdrongen, en even daar door genoodzaakt hadden, in eenen grooter kring te werken. Het zo verre voortgezette werk nu, hebben zyne Apostelen, of liever hy door hen, voor zo verre het de toenmaalige gesteldheid van zaaken veroorlofde, voleind; maar teffens ook schikkingen gemaakt, dat het, onder zyn bestier, door alle eeuwen zou voort werken. Op die wyze is alles één werk, zo wel 't geen Jesus - als het geen zyne Apostelen geleerd, verricht en geleeden hebben. De Euangelische Geschiedenis is de Geschiedenis van den in Persoon spreekenden en handelenden Jesus, by zyn volk. De Apostolische Geschiedenis is de Geschiedenis van den Messias, door zynen Geest spreekend en handelend, met betrekking tot het Joodsche Volk, zo wel als tot het overig gedeelte der Waereld. By de verwoesting van Jerusalem nu, hadt deeze geheele schakel der Godlyke leidingen, in zekeren opzichte, een einde. De Schikkingen van God naamlyk, om het geloof aan den Messias, en het heil, het welk daar van afhing, in de Waereld te vestigen, gaan tot dit tydperk, - maar de gevolgen van de schikkingen gaan in het oneindige voort. 'Er was nu voor eerst zoo veel geschiedt, als 'er noodig was, om de Christenen van dien tyd derwyze in hun Geloof aan God en den Messias te versterken, dat zy tegen | |
[pagina 96]
| |
de tegenwerpingen en verwyten der Jooden, zo wel als tegen hunne Vyandigheden gesterkt waren. Ja een Jood zelf, die deeze droefenissen overleefde, hadt, indien hy zich nu noch wilde bekeeren, aan deeze verwoestinge van zyne Stad en Tempel, eene beweegrede meer, dan te vooren, om de leere van den Messias aan te neemen. By aldien hy zich, door de Christenen, liet verhaalen, dat deeze verwoesting het was, het geen Jesus van Nazareth voor veertig jaaren, reeds voorspeld hadt, - indien hy zich daarby herinnerde, hoe menigwerf, geduurende deezen geheelen tyd van benauwdheid, de hoop, dat de Messias zoude komen, en de Stad ontzetten, hem en zyne landslieden bedroogen hadt, - dan konde hem dit ten minsten het Oor openen, om de Geschiedenis van Jesus te geduldiger te hooren verhaalen, en ook wel, om in het geen aan het Joodsche Volk thans overkwam, een bewys voor dezelve te vinden, - ten minsten konde hy de Christenen niet meer verdenken, dat zy hunne hoop op deezen Messias stellen, daar immers geen andere, hoe zeer men hem ook verwachtte, gekomen was. En het geen tot dus verre menig eenen hadt afgeschrikt, om de Leere der Christenen openlyk aan te neemen, de vreeze voor de Priesterschap en het Sanhedrin, het welk zich tegen het gezag van Jesus, in en buiten Judaea, zoo sterk gekant, ja zelfs booden uitgezonden hadt, om het verhaal van zyne Opstandinge tegen te spreeken, of te vervalschen, - deeze geduchte Vyand van het Christendom was 'er thans niet meer. Hoe meenig eenen Jood, dit alleen, den overgang tot het Christendom gemaklyker moete gemaakt hebben, is ligt te begrypen. En, zo hier dan noch de gedachte by kwam; “dit schriklyk onheil heeft God, om onzer Zonden wille, over ons laaten komen.” - Eene gedachte, die niet konde nalaaten, by menig eenen Jood op te komen, - hoe zeer moest dit hen voorbereiden, om aan de voorstellingen van eenen Christen, die wel eer ook een Jood geweest was, en zich nu by het Christendom zoo wel bevondt, van langzaamer hand gehoor te geeven. Zulke Volksgeschiedenissen zyn meest al de nadruklykste Predikers. Dit alles maakt het zeer waarschynlyk, dat toen een merklyk aantal van Jooden tot het Christendom is overgegaan. De Apostelen, die dit noch beleefd, en de verwoesting van Jerusalem vernomen hadden, - een Johannes, een Philippus, (misschien ook noch anderen) - zullen, | |
[pagina 97]
| |
zekerlyk niet nagelaaten hebben, uit deeze gebeurtenisse de bovengemelde voordeelige gevolgen voor het Christendom te trekken, en de Gemeente van Christus met verscheide nieuwe leden te vergrooten. En zoude de leere van Paulus, die in den beginne even daar om, dewyl hy zich van het Joodendom verwyderde, zoo veel tegenspraak vondt, toen niet ook wel greetiger aangenomen, en van den twist, daar over wel eer gereezen, een einde gemaakt zyn? - wat konden de voorstanders van den Levitischen dienst 'er thans toch van belang meer tegen in brengen, daar 'er immers geen Levitische dienst meer was? - Ook zal deeze spotterny der Jooden, over het lange uitblyven van den Messias, dien de Christenen te rugge verwachtten, zich thans niet meer zoo sterk hebben doen hooren. Immers hadt zich de verlochende Messias, Jesus van Nazareth, thans op zyne vyanden gewrooken. - En zoude hun wel iets schriklykers hebben kunnen overkomen, indien hy zichtbaar van den Hemel nedergedaald was, en zyne oordeelen over hen uitgestort hadt? - (zo als veele Christenen misschien - al te zinnelyk - verwacht hadden)Ga naar voetnoot(*). Alle de bespotting daalde thans op de Jooden zelve neder, die zich zekerlyk in menig eenen, die zich voor den Messias uitgaf, hadden bedroogen gevonden. - Dan het was zekerlyk geene bespotting, maar Christlyk medelyden en bereidwilligheid, om hen nu noch onder de Jongeren van den Messias aan te neemen, het geen men van de Christenen verwachten konde. Hoe wel nu de Messias zoo min by - als naa - dit strafoordeel, in die betekenisse wedergekomen was, in welke hem misschien veelen, al te zinnelyk, verwacht hadden; nochtans hadt hy zich thans wederom op eene uitneemende wyze geopenbaard, - en dit moest de verwagting, dat hy zich ééns noch eigenlyker en volkomener zou openbaaren, leevendig houden en versterken. Wanneer dit geschieden zoude wisten de Apostelen niet, - en hadt de Heilland zelf, op aarde, niet geweeten. Het was genoeg dat zyn Ryk thans zoo vast gegrond was, dat het zelve, schoon de Apostelen thans het tooneel der Waereld verlieten, en ook naderhand, schoon het | |
[pagina 98]
| |
Christendom altoos, van binnen en buiten, door nieuwe vyanden, gedreigd wierdt, niet meer in zynen loop gestremd konde worden. Het houdt noch stand, en getuigt van zich zelf. Het Joodsche Volk is ook noch in weezen, en bevestigt, onweetend, de waarheid van dat getuigenis. Jesus, de Heer, is 'er noch, om hen en ons zalig te maaken’! |
|