Economische Liedjes, uitgegeven door E. Bekker, wed. A. Wolff. en A. Deken. Derde Deel. In 's Graavenhaage by J.v. Cleef 1781. Behalven het Voorwerk en Register, 259 bladz. in gr. octavo.
Ten derdenmaale leveren onze Dichteressen een aantal van Liedjes, welken, even als de voorigen, over verschillende onderwerpen gaan, die meerendeels betrekkelyk zyn tot gewoone burgerlyke omstandigheden, en zo behandeld worden, dat ze steeds ter aanspooringe tot eenen eerlyken en Godsdienstigen wandel strekken. In de Voorafspraak aan de goede Gemeente, welker onderrigting en opleiding in deeze Stukjes bovenal bedoeld wordt, geeven ons de geagte Opstelsters te kennen, dat ze met dit derde Deel deeze soort van arbeid meenen te staaken. Een besluit, dat ze zekerlyk niet behoefden te neemen, om dat haar werk niet gunstig ontvangen zy; het tegendeel is bekend: ze hebben 'er haaren wel verdienden lof mede behaald: dan 't is niet onvoorzigtig, byzonder in schriften van die natuur, 'er vroegtydig met lof uit te scheiden: 't welk men in deezen mag verwagten, daar dit laatste gedeelte het voorige wel evenaare, en 't werk dus op den duur niet afgevallen zy. Tot eene proeve hiervan, zullen wy onze herhaalde melding van dit leezenswaardige Geschrift besluiten, met een ernstig Liedje, dat ons de laagen der Wellust naif voor oogen stelt, en toont hoe Reden en Godsdienst geschikt zyn, om derzelver aanlokzelen kragtloos te maaken, en ten laatste de overhand te hebben. Dus luidt het.
In 't hart gepynigt door verdriet,
Door myn' gedagten als verslonden,
Sprak Wellust: ‘neem het geen ik bied;
Myn heil rust op veel vaster gronden.
De ydele Eer geeft niets dan schyn;
Daar 't volk, zo wuft gelyk de winden,
De uitdeelers harer giften zyn,
Moet gy die onvolkomen vinden.’
Wat zag hy my aandoenlyk aan!
Wat schoonheên mogt ik toen ontdekken!
Hoe hevig was ik aangedaan,
Door zyn' bekoorelyke trekken!