| |
| |
| |
Leevensbeschryving van eenige voornaame meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Uit egte stukken opgemaakt. Negende Deel. Te Amsterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V.v.d. Plaats, 1781. In gr. 8vo. 345 bl.
Byzonder in haare soort, en éénig in dit Negental Deelen van Leevensbeschryvingen, is het Leeven van den beroemden jan punt, waar mede dit Deel aanvangt, en 't welk omtrent een derde gedeelte van 't zelve beslaat. Een Man, die, om 's Schryvers woorden te gebruiken, ‘Als Schilder roem behaald, als Plaatsnyder onder de Meesters van den eersten rang verdient gesteld te worden, en, als Tooneelspeeler buiten den rang staat, en, als de eerste, de eenige en onnavolgbaare Meester.’ Ongetwyfeld zullen veelen, die hem als zodanig in zyne uiterste kragt gekend hebben, groot genoegen in deeze Leevensbeschryving neemen, al was het alleen door de heuchlyke herinnering van zo veele aangenaame avondstonden als zy onder den invloed van zyne zielroerende vermogens hebben doorgebragt.
Wy, die hem, in dat tydperk, meermaalen zagen ten tooneele treeden, hebben ons met die herdenking verlustigd: wy willen deeze verdienstlyken Vaderlander, in onze Letteroeffeningen, gedenken, en aan 't voornaamste hem betreffende hier plaats geeven. De veelvuldige uitweidingen deezer Leevensbeschryvinge, over het Tooneel, de Tooneeldichters, en Tooneelspeelders, als mede het verslag van den ouden Amsterdamschen Schouwburg, ten tyde dat de beste Tooneelspeelers en Speelderessen met punt het tooneel vercierden, en de veragtende trekken met welken de Opsteller van dit Leeven den tegenwoordigen Schouwburg afmaalt, geheel voor zyne rekening laatende. Alleen aanmerkende, dat verkleining van anderen, in eene Lofspraak, hoedanig deeze Leevensschets is, veelal voor een gebrek wordt aangezien. Het waarlyk groote heeft deeze kunstgreep niet noodig om uit te steeken.
Jan punt is gebooren te Amsterdam den 2 April 1711, van braave en burgerlyke Ouderen. Eene onweerstaanbaare zugt tot de Tekenkonst bewoog zyn Ouders hem by van der laan, eenen Plaatsnyder, te bestellen, deeze Meester streefde hy ras op zyde en eerlang voorby. Hy bezogt den Schouwburg, Kunst-liefde dreef hem derwaards, en eene andere Liefde voegde 'er haare aantrekkende kragt by. Anna maria de bruin was, in punts vroege jeugd, eene Speeleres, die als Moeder, Zuster, Minnares, Gemalin, op den Throon of in den Kerker, overal Melpomene op 't kragtigste vertoonde. Naauwlyks hadt hy haar gezien, of 't was bellist dat hy zonder haar niet leeven kon, en zyne Liefde trof een hart voor 't zyne gebooren. De verliefde punt, van haare Liefde verzekerd,
| |
| |
bezogt den Schouwburg nog veel yveriger dan te vooren, en was door het zien van zulke voorwerpen, gevoegd by zyn natuurlyk vermogen, dat zich dus ontwikkelde, tot een Tooneelspeeler gevormd eer hy het dagt te worden; en, hy betradt, met haar in den egt verbonden, in den Jaare 1733, het Tooneel; zyn Proefstuk was rhadamistus. Hy trof en behaagde, en steeg met eens tot een hoog toppunt van roem: Hy was altoos diep doordrongen van 't character, 't geen hy vertoonde: en van de edelaartigste diepst: zo dat hy menigmaalen, aan de uitvoering van eene aandoenlyke rol achter de schermen komende, eenen geruimen tyd noodig hadt, eer hy meester was van zyne traanen.
Bykans elf jaaren in een ongestoord genoegen doorgebragt hebbende, beroofde de dood hem van zyne dierbaare de bruin, en deeze slag het Tooneel bykans van punt. Schoon de zomerstilstand hem eenigzins tyd gaf om te bedaaren, hadden zyne Vrienden veel moeite, om, by de volgende Opening, hem het werk te doen hervatten. Hy speelde den geheelen volgenden Winter: schoon het hem ten uitersten hard viel op 't tooneel zyne beminde wedergade te derven. Dan hoe zeer hy reden hadt om voldaan te zyn van de toejuiching die hem dagelyks bekroonde, nam hy op 't einde van 't jaargetyde een vast besluit, om zich, ten minsten voor een geruimen tyd, van het Tooneel af te zonderen. Hier in het voetspoor betreedende van andere beroemde Tooneelspeelers.
Punt, aan de stilte van het eenzaam Konstvertrek overgelaaten, nam de Etsnaald ter hand, en vervaardigde, behalven veele oorspronglyke stukken, de naavolgingen van rubbens en de wit; etzende de Schilderyen van de verbrande Jezuiten-Kerk te Antwerpen. Schilders, Tekenaars, Beeldhouwers, Dichters, en voor al zulken, die voor het Tooneel werkten, omringden hem dagelyks, en hy genoot de verkeering van de aanzienlykste Heeren in Amsterdam. Hy verbondt zich, in 't Jaar 1748, op nieuw in den Egt met anna maria chicot, Dochter eens Kunsthandelaars.
Hy werd in den Jaare 1751 van alle kanten aangezogt om het verlaaten beroep te aanvaarden, en gevoelde dat zyne Liefde tot het tooneel, thans door het rypste oordeel ondersteund, en door nieuwen voorraad van manlyke denkbeelden verrykt, gestadig aanwies, en hem zomtyds, te midden van zyne bezadigder bezigheden, als een hartvang overviel: dan zyne uitgebreider kundigheden deeden hem de moelykheid bemerken van aan alle de eischen der Natuur en Kunst te voldoen. Hy liet zich eindelyk overhaalen, en tradt, in 't jaar 1753, in 't character van Achilles, op nieuw, ten tooneele. ‘By het leevendigst vuur der bevalligste jeugd, waar van hy niets verlooren hadt, gelyk het hem, zelfs twintig jaaren daar na, nog geenzins begaf, voegde hy nu eene manlyke kragt, die hem
| |
| |
zo wel geducht als beminnelyk maakte, en eenen doordringenden toon, die, behalven de volstrekte betekenis zyner woorden, den oplettenden veel te denken gaf. Hy trof niet alleen alle zyne characters, maar vertoonde ze met eene uitvoerigheid, die niet zelden zelfs de Dichters verbaasde; en zo gemaklyk, dat niemand zich tegen de verrassing wist te wapenen. In zyne speelwyze stak nu een zeker ik weet niet wat, dat zich altoos meester maakt van algemeene toejuiching. Dit werd gebooren uit zyne dagelyksche gemeenzaamheid, met het verhevenste gedeelte der Schilderkunst; en was ook gestoffeerd met eene zekere wereldkunde, die niemand voor zyn veertigste jaar bezit, die haaren grondslag heeft in de kennis der Oudheden en Geschiedenissen, en haar toppunt bereikt door de verkeering met Menschen van allerlei characters, staat en rang.’ Naa dat punt weder op 't tooneel gekomen was, mogt men uitroepen: ‘brinkman is middelbaar, corver kan groeien, zo hy gezond blyft; starrenberg munt uit, duim is groot; maar punt alleen is punt’. Ook heeft hy de algemeene toejuiching genooten, zo lang hy het Amsterdamsch Tooneel betradt.
In den Jaare 1755, wierd hem de voordeelige bediening van Castelein in den Schouwburg opgedraagen. Voortaan vloeide hem alles toe, wat een sterveling schynt te kunnen wenschen, roem, rykdom, aanzien en vrienden: ‘Doch deeze bekooringen hadden geenzins het vermogen om hem van zyne natuurlyke werkzaamheid af te trekken. Veel eer werd hy daar door aangemoedigd, om zyne vermogens nog verder uit te breiden; 't welk ten klaarsten blykt uit zynen overgang van de Etsnaald tot het Penseel, waar toe hy in deeze dagen besloot. Men begrypt ligtlyk, dat zulks niet om voordeel geschiedde, dewyl hy, door de Graveerkunst alreede zo beroemd, genoegzaame gelegenheid hadt, om zich daar door te verryken. Neen, 't was enkel konstliefde, enkel vuur dat ook langs deezen weg uitgang zogt. Het bleek welhaast, dat hy zich in deeze onderneeming niet vergist hadt: zyne vorderingen in de Schilderkunst verbaasden alle kundige liefhebbers, en noopten hem meer en meer om niets in dat onmeetbaar veld onbezogt te laaten. 't Was hem niet genoeg, Portretten en Landschappen te schilderen, schoon hem zulks wonderlyk gelukte; hy begaf zich welhaast, met geen minder geluk tot Historien, waar in hy zich meest behaagde: om dat zyn vindingryke geest den ruimen voorraad van Oudheidkunde, edele Bouwkunst, en bovenal verheevene Menschkunde, in de uiterste kragt des leevens opgelegd, daar met het grootste voordeel bezigen mogt. - Dit werkzaam leeven behoedde hem voor veele gebreken of zwakheden, die men anders by groote Kunstenaars gemeenlyk moet inschikken. Trotsheid schynt, onder andere, dik- | |
| |
wyls onafscheidelyk van groote verdiensten. Punt hadt 'er zo weinig van, dat veele loftuitingen hem lastig vielen. Deftig was hy in al zynen wandel, en 't scheen zelfs dat hem iets heldhaftigs aankleefde; maar dit was zo met zedigheid gemaatigd, dat het niemand mishaagen kon. Zyne Leerlingen hebben hem altoos vuurig bemind, om zyne ongedwonge gemeenzaamheid, en
vriendelyke lessen. Ook heeft hy braave Leerlingen gevormd, onder welken voornaamlyk als Kunstgraveerder moet genoemd worden reinier vinkeles, die, van tyd tot tyd, zo wel de Stad Amsterdam, ja 't gantsche Vaderland, als de gedagtenis van zynen Meester, door treflyke Kunstjuweelen vereert, en aan zich verpligt. - De agting van aanzienlyke Lieden haat een byzonder vermogen op punt. Hy deelde daar in ryklyk, en verkeerde gemeenzaam met de Aanzienlyksten. Zyne middelen stelden 'er hem toe in staat, en zyne verdiensten baanden hem den weg. Gierigheid was hem onbekend. Met al zyne welleevenheid was hy niet minder dan een vleier, oud Hollandsch, rond Amsterdamsch.’
In het Jaar 1771 verloor hy zyne deugdryke en beminnelyke Egtgenoote, welke slag hem wel zeer gevoelig trof; maar op zyn mannelyk gemoed dien indruk niet maakte, als het overlyden van zyn eerste Vrouw hadt te weege gebragt. Zy zelve, by 't naderen der laatste oogenblikken, meest begaan met zyne welvaard, hadt hem geraaden zynen verderen leeftyd niet ongehuwd te slyten: maar zich, op nieuw, te verbinden aan een waardig voorwerp, 't welk, haars oordeels, te vinden was in catharina elizabeth fokke, uitmuntende Speeleres, die den roem droeg, dat zy veele tedere en aandoenlyke rollen op den Schouwburg schooner uitvoerde, dan iemand, zedert den dood van zyne eerste Vrouwe, hadt gedaan. Dat Huwelyk viel, naa 't slyten van den rouw, in beider smaak; en werd, derhalven, in April des Jaars 1772, voltrokken zynde, op het Tooneel ingewyd, met de rollen van pedro en agnes, in de Gekroonde na haar dood. ‘Jan punt vertoonde zich nu wederom in zyne eerste jeugd, 't scheen dat anna maria de bruin verreezen was, en de oudste liefhebbers dagten orfeus te zien, die, gelukkiger, dan in den voorleden tyd, zyne Euridice waarlyk uit het dal der schimmen had te voorschyn gebragt. Maar ach die blydschap was kort van duur! Hy, die zo menigmaal een leevendige Spiegel was geweest, van de wisselvalligheid der menschlyke zaaken, terwyl het wenschlykst geluk hem bestendig toelachte, heeft eindelyk, buiten eigen schuld, ondervonden, dat al het ondermaansche op losse schroeven staat; dat verdiensten, zo dra het geluk ons begeeft, haatlyk worden, en dat solon te regt niemand vóór zyn dood gelukkig
| |
| |
heeft willen noemen. Eén noodlottige nagt heeft de gelukzaligheden van eene halve eeuw verzwolgen.’ - De nagt, naamlyk van 11 Mey 1772, toen Amstels Schouwburg, by 't vertoonen eener Opera, in asch verteerde Dit geval wordt hier aandoenlyk beschreeven, en wel byzonder het geen punt in dien akeligen nagt ondervondt. Wy kunnen hier den Leevensbeschryver niet volgen, en merken met hem alleen aan, ‘dat onder alle ongelukkigen niemand was, wiens belangen onmiddelyk en in alle opzigten zo nauw verknogt waren aan den Schouwburg, als die van punt; alle zyne goederen en bezittingen, have en huisraad, kleederen, boeken en papieren, prenten, tekeningen, bootseerzelen, en daarby eene kostbaare verzameling van Schilderyen, zo nuttig in de oefening van zyne kunst, alles, om niet te spreeken van zyn voordeelig beroep, alles stondt geschapen om in ééns verlooren te gaan, zonder dat 'er een schaduw van overbleef. 't Gebeurde ook in de daad zo: want het weinige dat men nog hadt mogen bergen, daar sloeg de roofzugt haare heillooze klauwen aan. Hy behieldt, om zo te spreeken, niets dan zyne Vrouw, naa veele angstige bekommernissen, over haar lot, wedergevonden. - Allertederste ontmoeting! daar twee rampzaligen, alles verliezende, niet te min nog alles behouden rekenen: dewyl zy elkander wedervinden, en den Hemel danken, dat zy beiden overgebleeven zyn, om door onderlingen troost het wrangste leed geduldig te verzoeten. - Heeft iemand ooit de wreedste slagen van 't geval met manlyke Standvastigheid verduurd; het zelve mag by uitneemenheid van punt gezegd worden. Verscheide edelmoedige Vrienden hebben hem wel in zyne eerste verlegenheid den noodigen bystand verleend; maar hy, te moedig om zich op wisselvallige gunst te verlaaten, zag ook terstond na gepaste middelen om, waar door hy, zo niet zyne voorige welvaard, ten minste eene genoegzaame ruimte
voor de noodzaaklykheden voor eene fatzoenlyke huishouding op nieuw mogt bevorderen. En hoe zeer de Fortuin, voorheen zo gunstig, hem in zynen verderen leevensloop gedwarsboomd hebbe, zyne weezenlyke en onbetwistbaare verdlensten hebben hem ten einde toe voor zo verre altoos tegen haare grillige vervolgingen beveiligd.
't Penseel vatte hy eerst weder op, met een wonder gelukkigen uitslag. Maar de plooi, die zyn geest gezet hadt voor 't Tooneel, was nu te diep geprent, om uitgewischt te worden, zo lang hy adem haalde. Dus verlangde hy vuurig na de gelegenheid om insgelyks in dat beroep hersteld te worden. Hy viel op de gedagten, om op zyne eigene kosten een gebouw te doen timmeren, alwaar men, ten minsten by voorraad, de kunst mogt oeffenen, en de algemeene liefhebbery leevendig houden, tot 'er van hooger hand een nieuwe Schouwburg zou
| |
| |
opgerigt zyn. Hy vormde hier toe een geregeld ontwerp, gaf 'er een bestek van in 't licht, en vertoonde zelfs aan de Regeering eene Schets van 't gebouw. Dan 't hadt geen voortgang. Aangezogt, en door de schoonste beloften uitgelokt, om te Rotterdam een Tooneel op te regten, begaf hy zich derwaards; dan 't leedt tot 26 Mei des Jaars 1773, eer hy in een Tent, op zyne kosten opgeslaagen, het Tooneel betradt. In den aanvang ging alles naar wensch. Men besloot een Schouwburg te bouwen: die tegen den winter van 't Jaar 1774 in gereedheid was, en onder Regenten stondt, terwyl punt Castelein was, gelyk voorheen te Amsterdam. Ongunstige ontmoetingen bejegenden hem hier, die hem eindelyk bewoogen, Rotterdam te verlaaten, gelyk hy ook, in de maand September, met de rol van Ninus in het beroemde Treurspel semiramis, zyn afscheid nam, en, om in zyne Geboortestad de Etsnaald weder by de hand te neemen, dit deedt hy zonder eenige verstooring, dan dat hy zomtyds schilderde. Welhaast herkreeg hy de eenigzins afgewende behandeling der Etsnaald, en hy begon gunst te winnen: zyne Vrienden en voorstanders deeden alles om hem den weg tot het nieuw Tooneel te baanen: zyn lust prikkelde hem daar toe: doch toen, naa veel stribbelens, tegen het Herfstsaisoen van het laar 1779, de zaak zo verre gebragt was, dat men zich vleidde eerlang het groot oogmerk tot wederzydsche voldoening te zullen bereiken, verydelde de dood deeze welgegronde hoop, die hem, den 18 Dec. 1779, wegrukte, in den Ouderdom van byna 69 jaaren.
Zyn Leevensbeschryver geeft van deezen Man de volgende Characterschets: ‘Punt paarde met een juist en doordringend oordeel eenen leevendigen geest, die altoos vergenoegen schepte in onvermoeide werkzaamheid. Zelden zogt hy uitspanningen, dan in voortreffelyke Gezelschappen, die geschikt waren om zyne kennis te verryken; of in gemeenzaame bezoeken, daar hy het waare zoet der zuiverste Vriendschap smaaken mogt. Zyne verkeering had eene zedige deftigheid hem byzonder eigen, die egter vrolyk en ten uitersten minzaam was. De beide gebreken van spaarzaamheid en verkwisting wist hy gelukkig te myden. Daar het te passe kwam was hy mild, en zelfs overboodig. Zagtmoedig en toegeevend van aard, schuwde hy altoos twist en krakeelen. Men weet niet dat hy immer iemand beledigd heeft: beledigd zynde, was hy deswegen meer bedroefd dan verbitterd. Hy was zonder wraakzugt; doch schoon men hem ook geene trotschheid wyten kan, egter was hy zeer gevoelig, en kiesch op de Eer. Om geen waerelds belang, zou hy zich de minste schaduw van laagheid getroost hebben. Hy sprak ongaarne van zich zelven, maar prees gewillig de verdiensten van anderen, die hy ook dikwyls in hunnen opgang aanmoedigde. Drie dingen ver- | |
| |
stondt hy niet, veinzen, vleien, en kruipen. Hy bezat de grootmoedigheid van een Vorst, de schranderheid van een Wysgeer, de deugden van een Burger; niets van den Hoveling dan de bevallige zwier. Voorts is de kloekheid van zyn welgemaakt lichaam, zyne ryzige gestalte, en agtbaar gelaad, benevens die heldere en doordringende Arendsoogen, ligtlyk te vinden in de uitbeelding van achilles, door zyne eigene hand. Nog twee afbeeldzels gaan 'er van hem uit in zwarte kunst, die hem ook geenzins verlochenen: een in 't groot door ardell te Londen, naar de Schildery van g. van der myn, en een ander, dat kleinder is, door
greenwood.’
Nog moeten wy ten slot, met een kort woord, vermeldende eeuwige Kunstwerken, welke hy aan de Naakomelingschap heeft geheiligd. Dat ontzaglyk werk, naar rubbens en de wit, als mede den achilles, hebben wy reeds vermeld. Verscheide Amsterdamsche en Rotterdamsche Kabinetten pronken met schoone gewrochten van zyn Penseel, zo Historien en Landschappen, als welgetroffene Portretten. Van zyne uitgegeevene Prenten, gaan wy, om het groot getal, de meeste voorby; maar onder de voornaamste munten uit zyne Ordinantien op Abraham den Aartsvader, dat eeuwig Dichtstuk van hoogvliet; ook die op den Rottestroom van dirk smits; de lykstatie van Z.H. willem den IV; de St. Laurens Kerk te Rotterdam, en Corps de Guarde naar troost. Onder de laatste Werken van zyn hand, roemt men ook met regt de Plaatjeswaar mede de zo nuttige als aangenaame Gedichten voor Kinderen, van den Heer van alphen, vercierd zyn.
Het voornaamste alleen te melden van deezen Man, heeft ons berigt reeds meer dan eene gewoone grootte doen krygen: minder konden wy 'er niet van zeggen, zonder hem te kort te doen. De andere Persoonadien, die in dit Stuk te voorschyn treeden, zyn ant. van diemen, j. baptist weenix, Prins maurits, w.y. bontekoe, willem boreel, j. van broekhuizen, jan camphuis, fr. nic. fagel, p. van der does, wolf. van borselen, frank van borselen.
|
|