Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerzaame Verhaalen uit de Bybelsche Geschiedenissen voor Kinderen. Door J. Fr. Feddersen, Predikant in de Hoofdkerk van St. Jan te Maagdenburg. Te Amsterdam by M. de Bruijn. Behalven het Voorwerk, 253 bladz. in octavo.Al enigen tyd geleden, hebben wy gewag gemaekt van een geschrift van den Eerwaerden Feddersen, dat ten Tytel heeft, Het leven van Jezus voor KinderenGa naar voetnoot(*); by welke gelegenheid wy aenmerkten, dat 's Mans schryfwyze uitnemend wel geschikt zy naer de vatbaerheid der Kinderen, en dat zyne manier van uitvoering hare wezenlyke nuttigheid hebbe. Even dit heeft plaets in deze zyne Verhaalen, welken met dat zelfde oogmerk geschreven zyn; en daedlyk dienen, om der Jeugd deze en gene Bybelsche Geschiedenissen op zodanig ene wyze in te boezemen, dat het haer ter deugdzamer leeringe strekke. Zyn Eerwaerde ontvouwt hier eerst den Kinderen de voornaemste Geschiedenissen des Ouden Testamentes, zints de Schepping der Waereld, op ene beknopte wyze; en stelt hun dezelven indiervoege voor, dat het strekke, om hen de blyken der Godlyke Volmaektheden, het beminlyke der Deugd, en het afschuwelyke der Ondeugd te leeren gadeslaen; terwyl hy hen tevens doet opmerken, welke gedachten en voornemens, op de overweging hiervan, in hunne harten behooren te ontstaen. Vervolgens tot de dagen des Nieuwen Testamentes gekomen zynde, beroept hy zich, ten aenzien van | |
[pagina 55]
| |
Jezus Christus, op zyn voorige Geschrift, en bepaelt zich wyders tot het bybrengen van etlyke voorbeelden, van Eerbied en Dankbaerheid jegens God, van Liefde en Vertrouwen op Christus, van Menschenliefde en Weldadigheid, mitsgaders van zulken, die gezondigd en zich bekeerd hebben; waarop hy ten laetste, ter waerschouwinge, het oog nog vestigt, op de Phariseen, Schriftgeleerde en Joodsche Priesters, die vyanden van Jezus waren, als mede op den Verrader Judas Iscarioth. - Tot eene proeve zyner maniere van voorstellinge, leze men 's Mans volgende bedenkingen, daer hy van Cornelius, den Romeinschen Hoofdman, gewaegt.
‘Cornelius, alhoewel hy niet tot de Israeliten behoorde, had nogthans kennis van den eenigen waren God, en opregte eerbied voor denzelven. In zijn levenswandel was hij een rechtschapen goed man, en in 't bijzonder tegen de armen zeer weldaadig. Hij bad gemeenschaplijk met zijn Familie en gantsche Huisgezin. Gods Woord had hij lief. Nadien God hem wegens zijn goed hart de genade schonk, dat hij met zijn Godvruchtig Huisgezin tot het Christendom gebragt wierd, zo beleed Petrus: Nu ondervinde ik, in waarheid, dat God geen aannemer des perzoons is, maar onder allerlei Volken, die hem vreest, (naar zijne geboden leeft,) en regt doet, is hem aangenaam. * * *
Leert uit dit verhaal, mijne Kinderen, dat 'er onder alle Volken en Religiepartijen ook regtschapene welgezinde Menschen zijn kunnen. Wanneer gij derhalven hoort, dat iemand uit onwetenheid, of om dat hij een menschenhatend gemoed heeft, alle die menschen, die niet van zijn Geloof zijn, haat en verdoemt, zoo doet hem zulks niet na! Wagt u ook, van de Jeugd af, voor allen religiehaat! dat is, zijt daarom van geen mensch vyand, om dat hij uw geloof niet heeft. Bemint en vereert een ieder godvruchtig en deugdzaam mensch, hij zij dan opgevoed in welke Religie ook! Denkt toch niet, dat gij daarom alleen bij God aangenamer zijt, dan andere, om dat gij in ee- | |
[pagina 56]
| |
nen Godsdienst opgevoed zijt, die beter is dan de hunne! Het komt daarop aan, of gij godvruchtig zijt en recht doet, gelyk God het in zijn woord hebben wil. Zijt gij dat, en doet gij dit, dan hebt gij Gods gunst.’ |
|