Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Gedenkschriften, dienende tot de Geschiedenis van Lodewyk XIV en XV. Zamengesteld uit oorspronglyke Stukken, door Adrien-Maurice, Hertog van Noailles, Maarschalk van Frankryk en Staatsdienaar. Door den Heer Abt Millot, 's Konings Geschiedschryver van Frankryk, Lid van de Academien der Weetenschappen van Lions, Nanci, enz. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel. Zes Deelen. In gr. octavo.Uit een en ander verslag, door ons voorheenen van dit Werk gegeeven, heeft men kunnen opmaaken, dat het behoore, onder de by uitstek leezenswaardige Geschiedschriften, als behelzende eene naauwkeurige beschryving van de gewigtigste voorvallen in het Fransche Ryk, onder de regeering van Lodewyk den XIV, en deszelfs Opvolger Lodewyk den XV, zints het jaar 1682 tot 1755; met eene staatkundige ontvouwing van de genomen en in 't werk gestelde maatregelen, en aanwyzing van derzelver invloed op veele aanmerkelyke gebeurtenissen in Europa, byzonder ook op die van ons Vaderland. De ervaaren Geschiedschryver Millot heeft dit Werk, gelyk we by den aanvang gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), opgemaakt uit de Papieren van den Hertog van Noailles, één der grootste Fransche Staatkundigen, die, vooral zedert het jaar 1715, zeer veel deel gehad heeft in de maatregelen van het Fransche Hof; gelyk ook zyn Heer Vader in vroeger tyd; het welk hem in staat stelde, om desaangaande de naauwkeurigste aantekeningen, en daar toe betrekkelyke Handschriften, te bezitten: en waaromtrent hy, volgens het getuigenis van den Heer Millot, na dat hy zyn afscheid van het Hof verzogt en verkreegen had, ten vlytigste werkzaam was, om dezelven in orde te brengen. Uit dien hoofde is ons het character van den Hertog, als Verzamelaar en Schryver der Stukken, waarvan de Heer Millot zig bediend heeft, en daarenboven als iemand, die grootlyks de hand had in verscheiden der aangetekende gebeurtenissen, te opmerkenswaardig voorgekomen, om den Leezer niet nog eenig berigt van deezen grooten Man mede te deelen. Onze melding van het laatste Deel deezer Gedenkschriften gaf 'er ons ook reeds eene byzondere aanleiding toe; dan wy | |
[pagina 32]
| |
vonden het diestyds, om plaats te winnen, geraaden, zulks uit te stellen, met belofte om 'er vervolgens van te gewaagenGa naar voetnoot(*); welke belofte wy, op dat een langer uitstel ons dezelve niet geheel doe vergeeten, thans zullen volbrengen. Hy was een Zoon van Anne Jules, Hertog van Noailles, gehuwd met de eenige Dogter van Ambroise, Hertog van Bournonville; beiden, zo wegens afkomst, als voortreffelyke hoedanigheden, in eene algemeene hoogagting. De Hertog, welke door zyne verdienste in 's Vorsten gunst stond, werd in den jaare 1693 tot Maarschalk van Frankryk verheven; en zyn Zoon, door zyne geboorte Graaf van Ayen, onder den Hertog in Krygsdienst, verkreeg eerlang, op den ouderdom van vyftien jaaren; reeds eene Compagnie; en werd vervolgens, tot vergelding van zyn moed en beleid, in den Krygstdienst hooger opgetrokken. Deeze huwde, in 't jaar 1690, met eene Dogter des Graaven van Aubigné, eene Nigt van Mevrouwe van Maintenon; welke, aan het Fransche Hof veel vermogende persoonaadje, den jongen Graaf de uiterste agting toedroeg, en haaren behuwden Neef verder alle diensten aan het Hof deed. Van dien tyd af, zien wy, in het beloop der in het Werk aangetekende Geschiedenissen, den Graaf van Ayen, vervolgens (op 's Vaders afstand) Hertog van Noailles, trapswyze in aanzien klimmen; eerst in den Kryg, en voorts ook in den Staat, de gewigtigste Eerampten bekleeden; in welken hy zig, en als Maarschalk en als Staatsdienaar, ten loslykste kweet. Koning Lodewyk de XIV ondervond dit reeds, en nog meer deszelfs Opvolger Lodewyk de XV, by herhaaling, in verscheiden omstandigheden van het grootste aanbelang. Ingevolge hiervan deelde hy ook, vooral toen hy tot hooger jaaren gekomen was, bestendig zeer diep in 's Vorsten agting; welke hy behield, schoon hy den laatsten Vorst meermaals, onbewimpeld, gantsch onaangenaame waarheden onder 't oog bragt; doch in welker voorstelling altoos duidelyk bleek, dat hy niet anders dan 's Vorsten eer, en des Ryks welweezen, bedoelde; van waar ze ook gemeenlyk by den Vorst ingang vond. Dit deed hem, (by voorbeeld,) onder anderen, in 't jaar 1751, met zo veel vrymoedigheid schryven: ‘Ik weete, Sire, dat gy de waarheid bemint, en dat deeze dikwils moeite heeft, om tot den voet des throons | |
[pagina 33]
| |
door te dringen. Van wien kan en moet uwe Majesteit ze verwachten, indien het niet is van eenen getrouwen Dienaar, die grys geworden is in haaren dienst, en in dien van haare Voorouderen, die u de tederste en eerbiedigste genegenheid beloofd heeft, en die elken dag verder koomt in eene loopbaane, wier einde niet verre af kan zyn?’ ‘Vergeef my,’ schreef hy twee jaaren laater, toen 't Ryk zig in zeer hachlyke omstandigheden bevond, ‘vergeef my, Sire, dat ik, met uwe Majesteit, tot eene voorstelling van zeer droevige byzonderheden hebbe durven treeden. Maar ik bidde u te overweegen, dat dit de uiterste pooging van moed is, en het uitwerksel van het rechtmaatige vertrouwen, dat men stellen moet in de eerlykheid van zynen Meester, in deszelfs braafheid en liefde tot de waarheid, dat men hem durve aankondigen, dat zyne Regeering verzwakt, dat zyn gezach verlooren gaat, dat de banden, die zyne Onderdaanen aan hem verknocht houden, dagelyks breeken, en dat de gedachten, die de Vreemdelingen van hem hebben, veranderen. 'Er zyn weinig persoonen aan uw Hof, Sire, die een stilzwygen, dat, ik bekenne het, voorzichtig, maar daarom niet minder misdaadig is, niet de voorkeus geeven boven eenen zodanigen stap. Maar, welke moeten daarvan de doodlyke gevolgen zyn? Rampen, welke te herstellen onmogelyk wordt, en die als dan den Koningen, maar al te laat, gewaar doen worden, dat zy geenen waaren dienaar gehad hebben, die hen beminde, om hun zelfs wille; en dat zy niets anders gehad hebben, dan Hovelingen, dan vleiers, dan zwakke, belangzuchtige, en misschien ontrouwe staatsdienaars.’ Zo schreef deeze Staatsdienaar, zyner opregtheid bewust, de taal van een eerlyk Man, en van een onwaardeerbren Vorstlyken Raadgeever! Van dien aart was zyn gedrag, zints zyn ouderdom hem daar toe wettigde, en hierin volhardde hy, tot dat zyne hoogere jaaren, en de omstandigheden der zaaken, in den jaare 1756, hem verplichtten zyn afscheid van den Raad te neemen. Hy nam de vryheid, den Koning hier van, op eene overtuigende en inneemende wyze, met den aanvang der Lente van dat jaar, kennis te geeven; en zyne Majesteit te bidden, dat zy hem mogte toelaaten, ‘in eenzaamheid en in ruste het overige eens leevens door te brengen, dat alleenlyk gewyd was geweest aan haaren dienst en aan dien van haare Staaten’. | |
[pagina 34]
| |
Tevens verzogt hy egter zyn Vertrek aan 't Hof te behouden, om daar by tyd en wyle zyn verblyf te neemen, ten einde nu en dan den Vorst op te wagten, ‘en 't genoegen te hebben van eenen Meester te zien, welken hy altoos even zeer bemind als geëerbiedigd had.’ Zyne Majesteit stond het verzoek van dien hooggeagten Staatsdienaar, op de verpligtendste wyze, heuschlyk toe; en even zo toonde die Vorst zyne erkentenis, door 't inwilligen van een voorstel van deezen Hertog van Noailles, in den jaare 1758, ten behoeve van zynen Zoon, den Hertog van Ayen, en zynen Kleinzoon den Graaf van Ayen. - Alle 's Mans schriften en Bedryven eindelyk loopen te zamen, om ons deezen grooten Man te doen kennen, als iemand, die overwaardig was, op zulk eene treffende manier door zynen Vorst onderscheiden te worden, zie hier hoe de Heer Millot hem, met opzigt tot zyn werkzaam leeven, in het derde Deel, by den aanvang des zevenden Boeks, in 't algemeen kenschetst. ‘Eene schoone ziel, een uitmuntend verstand, eene bekoorlyke vrolykheid, veel beminnelykheid, en veel oefening, liefde voor den Koning en voor het Vaderland, yver voor de gemeene welvaart, eene verbaazende drift tot den arbeid, een heftige nayver tot alles wat lofwaardig is, maakten den grondslag uit van zyn character. Zyne gebreken zelve waren naauw verbonden met groote hoedanigheden. Eene by uitstek vaardige bevatting deed hem met eenen opslag van het oog te veel voorwerpen beschouwen, om hem niet zomtyds besluitloos, of al te langzaam in zyne besluiten, te maaken. De drift om alles wel te doen, de begeerte om de goedkeuring zyner medemenschen te verdienen, boezemde hem eene soort van ongerustheid in over de oordeelen van anderen, die in staat was om zyn gemoed te ontstellen, wanneer hy geloofde het doel te zyn van onrechtvaardige handelingen. Vuurig in het betrachten van alle zyne plichten, was hy onderhevig aan vervoeringen van drift, wanneer anderen den hunnen niet vervulden; maar zyne gramschap was die van een deugdzaam mensch, dat gemaklyk bedaart, en zonder moeite vergeeft.’ - Voorts tekent de Heer Millot omtrent hem nog aan, dat hy al vroeg niet onbedreeven was in de fraaie Letteren; en de beginselen der Zedekunde, welken hy in zyne ziele aankweekte, en tot een gewigtig onderwerp zyner oefeningen maakte, in dien leeftyd, waarin de hartstogten zelfs het denkbeeld van deugd uitwisschen. - ‘Ter zelfder | |
[pagina 35]
| |
tyd, (zegt onze Autheur verder,) dat hy het zaad van allerleie deugden aankweekte, en zelfs over letterkundige onderwerpen briefwisseling hield met de Geleerden en fraaie Vernuften, met den Abt Renaudot, Basnage, Bayle, Valincourt, Boileau en anderen, doorzocht hy tot in den grond, en oefende, uit overtuiginge van plicht, de kunst der Helden. Weinige oude Bevelhebbers overtroffen hem in bekwaamheid; en het vuur der jeugd ontstak in hem die oorlogsdrift, welke, wanneer zy gepaard gaat met natuurlyke vermogens, bykans altoos uitsteekend goede gevolgen aankondigt.’ Zodanig was het character van den Graaf van Ayen, in zynen jeugdigen leeftyd, en de Hertog van Noailles beantwoordde, in meerder jaaren, aan de verwagting; welke dit zyn voorig gedrag had ingeboezemd: betoonende zig bestendig een Man te weezen, die zyne deugden en begaafdheden, door zyn geheele leven, aan den dienst van den Staat toegewyd had. Eene geestgesteldheid, die hem ook by bleef, na dat hy zyn afscheid van 't Hof genomen had; gelyk de Heer Millot te kennen geeft, aan 't einde van zyn laatste Boek, daar hy ons nog de volgende berigten, raakende deezen Staatsdienaar, mededeelt. ‘Geduurende zyn afgezonderd leeven, had hy geduuriglyk te zuchten over de rampen van den Staat, over de wederwaardigheden en vernederingen van Frankryk. De ouderdom deed zynen yver niet verkoelen. Hy nam een hartlyk belang aan de gebeurtenissen, minder uit nieuwsgierigheid, dan uit liefde tot het Vaderland. Zedig en bescheiden in zyne gesprekken, maar tevens vuurig voor den roem des Konings, voor de handhaaving des Koninglyken gezachs, voor de eer des Volks, waren alle gevoelens, welke hy liet blyken, zyner kundigheden en zyner deugden waardig. Verre van het gewoel en de bestuuringe van Staatszaaken, was zyne voornaame bezigheid, die verbaazende menigte van Handschriften in orde te brengen, van welke een groot gedeelte de vrucht van zynen arbeid is. Hy vermaakte zich, zeide men, met papier te bekladden: verscheiden papieren van zyne Verzamelingen zyn, inderdaad, zeer onnut; maar deeze overvloedigheid heeft ook alles behouden wat 'er dierbaars onder was; de schifting zoude zonder twyffel verliezen veroorzaakt hebben. Hy kende de nuttigheid der Geschiedenisse: hy maakte van dezelve het voorwerp zyner oefeninge, en zyn vermaak: ik twyffele niet, | |
[pagina 36]
| |
dat zyn oogmerk ware bouwstoffen voor de Geschiedenis zyner Eeuwe te verzamelen: dit is eene nieuwe reden van erkentenisse en van lof. Men spoorde hem dikwyls aan, om Gedenkschriften van zyn eigen leeven te schryven. Hy weigerde dit altoos, antwoordende, dat hy al te veel kwaads zoude te zeggen hebben van sommige persoonen, en al te veel goeds van zichzelven. Indien ik my niet bedriege, zal het leezen van dit Werk doen oordeelen, dat hy gelyk had. Zyne weldaadigheid was altoos werkzaam zonder gerucht te maaken. Hy greep met yver de gelegenheid aan om dienst te doen; hy achtte zich gelukkig, dat hy een gedeelte van zyne inkoomsten konde wyden aan het verligten der behoeften van anderen: zyne weldaaden verdienden te meer erkentenis, naar maate zy minder bekend waren. De nyd vergaf hem niet dat hy zo ryk was. Ondertusschen waren alle zyne bedieningen afkoomstig van zynen Vader; en indien men slechts de gedachten laat gaan over de macht en het aanzien, dat hy gehad had, zal het zeer bezwaarlyk zyn hem niet te pryzen over zyne belangloosheid. Zyne vrye goederen werden, geduurende zyne Veldtochten, te eenemaal verteerd in den dienst des Konings. Hy vertroostte zich over de verdrietlykheden, tegen welke hy zich niet konde behoeden, door de huislyke deugden, door die zo zachte, zo eerwaardige, en tevens, in het midden der grootheid en der rykdommen, zo zeldzaame deugden. Een eerbiedig en teder Zoon, een goed Echtgenoot, een uitmuntend Vader zynde, vond hy in zyn huisgezin de gevoelens, die geschiktst waren, om zyner ziele genoegen te geeven. Mocht de eensgezindheid tusschen de Vaders en de Zoonen, die altoos onveranderlyk was in dit aanzienlyke Geslacht, tot een voorbeeld verstrekken voor al de rangen der Maatschappye! In eenen allerhoogsten ouderdom scheen hy de Godsvrucht tot uitersten te dryven. Maar hy is in onze Eeuwe een der geenen geweest, die door hun gedrag niet alleen de onderwerpinge, welke een verheven verstand schuldig is aan de Leerstukken van den Christelyken Godsdienst, maar ook den invloed van deszelfs Zedeleere, ter bestuuringe en ondersteuninge van een deugdzaam hart, best bewezen hebben. Hy stierf op den vier-en-twintigsten van Zomermaand des jaars 1768, in den ouderdom van bykans acht- en- tachtig jaaren, in het midden van een Gezin, dat meer dan | |
[pagina 37]
| |
al het overige verdiende, hem het verlies des leevens smartlyk te maaken. Men zal zich misschien verwonderen, dat een zo lang leeven, doorgebracht aan het Hof, en in de eerste bedieningen van den Staat, niet een groot aantal van onbekende Stukjes, en treffende byzonderheden oplevert. Maar, behalven dat de Maarschalk van noailles niets van deeze soort heeft geschreven, leefde hy te afgezonderd en te zeer verzwolgen door den arbeid van het Staatsvertrek; hy was, daarenboven, al te bescheiden en een al te eerlyk Man, om niet, door de eenpaarigheid van zyn gedrag, eene zekere nieuwsgierigheid eenigermaate te bedriegen. Onder die oneindige menigte van Brieven en Berichten, in welke hy moest spreeken over zo veele persoonen, van welken sommigen zyne vyanden waren, hebbe ik ter naauwernood vier of vyf trekken gevonden, in welken zich eenige drift vertoonde: en nog ziet men, dat het zyn yver is, die hem warm deed worden. Welke gemaatigdheid in een character, dat vol vuur was! Hy klaagde somtyds over de misslagen, maar hy spaarde altoos derzelver daaders; terwyl de kwaadaartigheid of de nyd tegen hem uitvoer, terwyl de beampte Hovelingen in hunne Hekelschriften zelfs de gekroonde Hoofden niet spaarden. De Gedenkstukken van zyn verstand zyn genoegzaam alle ook Gedenkstukken van zyne diensten, en van zyne deugd’. |
|