| |
Het onverwagte huwelyk.
Eene aandoenlyke Geschiedenis.
(Uit een' Brief van eene reizende Juffrouw aan haare Vriendin te Londen.)
Brussel 20 Feb. 1780.
waarde sophia!
In deeze nabuurschap is onlangs een Huwelyk voltrokken, met al de pragt en staatsy aan de aanzienlykheid der Familie, en de zonderlingheid der omstandigheden, die 't zelve voorgingen, voegende. De Juffrouw was zes jaaren lang de begunstigde Kamenier geweest der Gravinne, Weduwe van B -, die maar één Zoon hadt, welken zy, tot onzer aller groote verbaasdheid, deezer dage, aan die Kamenier heeft laaten trouwen.
De Gravinne is in Vlaanderen zeer hoog geagt, van wegen haar kloek verstand, voorzigtigheid en oordeel; en staat bekend voor eene Mevrouwe, boven allen dwaas vooroordeel verheeven: en hier van levert dit Huwelyk een nieuw bewys op. Naardemaal ik de eer heb van zeer gemeenzaam bekend te weezen in het Gezin van een haarer naaste Bloedverwanten, aan welke zy een breed verhaal van dit gebeurde heeft medegedeeld, zal ik het u tragten op te geeven, met de woorden van deeze beminnenswaarde Gravinne, uit eenen Brieve, te dier gelegenheid gezonden, waar van ik, volgens verkreegen verlof, u dit uittrekzel toeschik.
‘'t Is nu zes jaaren geleden, dat ik de waardige leonora (ik geef haar deezen verbloemden naam, om dat ik
| |
| |
geene vryheid heb tot het melden van den rechten,) in mynen dienst nam. Zy was van Adelyke geboorte; doch, in haare vroegste jeugd, eene Wees gebleeven, zonder middelen. Ik besloot, uit genegenheid voor den Vader en Moeder, die ik zeer wel gekend had, de zorg haarer opvoeding op my te neemen. Ik bragt haar op, overeenkomstig met den leevensrang tot welken ik haar schikte, en besloot, indien zy aan myne verwagting beantwoordde, haar, by myn dood, zoo veel naa te laaten, als genoegzaam zou weezen, om onafhanglyk van iemand anders te leeven. Gy moogt u verzekerd houden, dat ik zorge droeg om de striktste denkbeelden van Deugd en Eer haar in te boezemen, en was zo gelukkig, dat haare neigingen met myne lessen medewrogten. Zy was vry van die ligtzinnigheid en ydeltuitery, doorgaans eigen aan Juffrouwen van haare jaaren, en ik kon geen het minste zweemzel van eigenwaan in haar ontdekken. Ik verwonderde my over haare schoonheid, en zy alleen scheen onkundig van haare bekoorelykheden. Dikwyls stelde ik haar op de proeve, en overtuigd van haare trouwe en voorzigtigheid, vertrouwde ik my, ten laatsten, geheel op haar, en raadpleegde haar ten opzigte van myne grootste en dierbaarste belangen. Haare goede geaartheid zette haar aan, tot het betoon van dankbaarheid, en ik was geheel voldaan over haar gedrag.
Myn Zoon, zyne Letteroefeningen voleind hebbende, dan nog minderjaarig zynde, woonde by my in huis, tot hy den ouderdom zou bereikt hebben, om van zynen Staat en Rang bezit te neemen. Ik verwonderde my geheel niet, dat hy myne Kamenier aanzag als eene Juffrouw, wier staat veel te laag was om by hem eenigzins in aanmerking te komen. Ik merkte zelfs op, dat hy het pryzen van deeze bekoorelyke Maagd niet kon hooren, zonder daarover zyn wederzin te betoonen: menigmaal wedersprak hy het gevoelen der zodanigen, die regt deeden aan haare verdiensten, nogthans zorg draagende om nimmer het behoorelyk ontzag mywaarts te schenden.
Zonder my verder in te laaten tot het onderzoek der oorzaake, waar aan deeze handelwyze moest toegeschreeven worden, kende ik ze alleen toe aan jalousy; dewyl hy zag hoe zeer ik deeze jonge Dogter beminde en begunstigde. Elk blyk van agting, welk ik haar betoonde, scheen in myne oogen de agterdogt van myn Zoon gaande te maaken. Ik beken dat zulks my eenigzins ontrustte; doch ik streelde my met de hoop, dat deeze nydige geaartheid zou afnee- | |
| |
men met het vermeerderen zyner jaaren, en dat de Maaking, met welke ik voorhad haar in myn Uitersten Wil te begunstigen, zyne twyfelingen zou verbannen. Ik besloot, derhalven, hem zyn gevoelen te vraagen, over de schikking die ik ten haaren voordeele in myn Testament gemaakt had; doch terwyl ik dit denkbeeld koesterde, werd ik zeer ontrust over de droefgeestigheid en mymering waar aan leonora zich overgaf: al haare leevendigheid, al haar vlytig oppassen, en onvermoeide bezorgdheid om my te behaagen, ruimde plaats in aan wanlustigheid en blykbaare verveeling. Deeze verandering smertte my zeer, en zy bleef in dien toestand het geheele laatstverloopen jaar, toen ik eindelyk besloot de oorzaak daar van te ontdekken. De eenzaamheid, welke zy zogt, dagt ik, komt met haaren droefgeestigen aart overeen: en ik verwonderde my geheel niet, dat zy gezelschap schuwde: maar het maakte my verlegen, dat zy my zo veel mogelyk schuwde, en altoos na haare kamer ging, zo ras zy het volstrekt noodige ten mynen dienste verrigt hadt. Men verhaalde my, dat zy altoos de deur sloot, en zorgvuldig den sleutel daar uit nam. Ik boertte hier over, op eenen vriendlyken trant, en zy antwoordde my, met haare gewoone vriendlykheid, dat zy dit alleen deedt om ongestoord te leezen in de boeken, welk ik haar geleend had. - Tot nog vermoedde ik, in al dit gedrag, niets geheims: doch zonder u te kunnen zeggen wat myne nieuwsgierigheid gaande maakte, besloot ik haar in 't oog te houden, telkens als zy na haare kamer ging. Eindelyk
boodt zich, omtrent acht dagen geleden, eene gunstige gelegenheid aan, zy liet niet alleen den sleutel in de deur; maar dezelve een weinig openstaan. Hier op verschool ik my in eene plaats, van waar ik, zonder ontdekt te worden, kon zien wat zy deedt, zy was geen twee minuuten van my af geweest, of ik zag haar, na een Klederkas loopen, waar uit zy een der schoonste Kinderen haalde, die ik immer aanschouwde, zy liet het zuigen, en het Kind maakte geen het minste geluid, - de netheid der kleederen van dit klein onschuldig wicht, - de zonderlingheid eener omstandigheid van deezen aart, en de denkbeelden, welke in my opkwamen, bragten my in zulk eene verwarring, dat ik nog verwonderd staa, hoe ik in staat was in de kamer te gaan.
Niets dan de sterke genegenheid, welke ik leonora toedroeg, kon de verontwaardiging, die my vervulde, te boven
| |
| |
komen. Op het oogenblik dat zy my zag, zeeg zy voor myne voeten neer, en ontwapende myne woede. Ik spaarde geene moeite om haar te doen bekomen; in 't einde opende zy haare schoone oogen, alleen om een vloed van traanen te schreijen, terwyl zy myne kniën omhelsde: zy kon geen woord spreeken. Alleraandoenlykst was haar toestand: de verlegenheid, waar in zy zich bevondt, vermeerderde haare schoonheid, en ik schaam het my niet te verklaaren, dat haar voorkomen de bitterheid der verwytingen, welke ik voor hadt haar te doen, verzagtte. Nogthans, in het denkbeeld, dat zy zich op eene laage wyze hadt laaten onteeren, spaarde ik haar niet; doch besloot, met haar te verzekeren, dat ik alles, wat in myn vermogen was, zou aanwenden om haare eer te herstellen, indien zy my ontdekte aan wien der mynen zy zich hadt overgegeeven. - Hier op verdubbelden haare traanen. Ik voelde my sterk bewoogen, en omhelsde het Kind, zonder te weeten waarom: dit blyk myner tederheid gaf de Moeder moed: en zy riep uit. ‘Is alles over, Mevrouw, ik zal u de geheele zaak ontdekken. Het bloed, dat in de aderen van myn lieven Zoon vliet, is te edel om niet erkend te worden. - Dit Kind is de vrugt niet van eene laage gemeenschap. 't Is uw eigen bloed, Mevrouw, - de Graaf, uw Zoon, is de Vader. Maar helaas! op welk eene wyze? - Reeds voor eenige maanden, stelde hy alle kunstenaaryen te werk, om my te verleiden; dan, noch eeden, noch geschenken, noch zelfs trouwbeloften, konden baaten, tot hy eindelyk, my in diepen slaap overvallende, met geweld volvoerde, 't geen ik op alle zyne aanzoeken geweigerd had. Ik kan u myne wanhoop niet beschryven: ze was zo groot, dat ik den Graaf op zyn eer als Edelman deedt zweeren, dat hy nimmer weder eenigen toeleg op myne eer zou maaken. Hy heeft zyn woord gehouden, en ik moet hem dat regt doen: maar nooit heeft hy afgelaaten my aan te zoeken, en om hier van ontslaagen te worden, kon ik geen ander middel vinden, dan de bedreiging dat ik u zynen
ganschen handel zou ontdekken. - Zoudt gy het kunnen gelooven, Mevrouw, dit gedrag veranderde de Liefde, welke hy my gezwooren hadt, in haat: en ik ontdekte eerst de verandering van zyne gevoelens, toen ik te laat bemerkte, dat myne onteering zou blyken door een leevendig bewys. - Wat kon ik doen? Ik besloot, het ging zo 't ging, myn toestand te bedekken. - | |
| |
Ik maakte alles tot het kraamen gereed, en gy weet, hoe zorgvuldig ik u altoos zogt te vermyden, als gy my met opmerking scheen te willen aanzien. In 't einde besloot ik liever myn leeven te waagen, dan myn toestand te ontdekken. Gelukkig slaagde alles naar wensch: ik bragt myn Kind midden in den nagt ter wereld, bakerde het op, en gewende het aan deeze kleerkas, en de Hemel heeft my zo verre begunstigd, dat het, zints de geboorte, nooit luid genoeg geschreeuwd heeft, om gehoord te kunnen worden; wat de Graaf betreft, hy is nog onkundig van dit gevolg zyns gepleegden misdryfs.’
Ik had geen kragts genoeg, (vervolgt de Gravinne) om meer hier van te hooren; doch uit haar mond de bekentenis gekreegen hebbende, dat zy eene genegenheid voor myn' Zoon hadt, welke zy alleen onder hieldt, uit hoofde van het verschil tusschen hunnen Staat, verzogt ik haar het geheim voor zichzelven te bewaaren, en besloot tot het doen van dien stap, welken ik nu genomen heb.
Op zekeren dag by myzelven zittende te overdenken, welke maatregels best in dit geval te neemen, tradt myn Zoon ter kamer in, met een zeer vergenoegd gelaad, en my gegroet hebbende, met zyn gewoonen kinderlyken eerbied, verhaalde hy my, onlangs kennis gekreegen te hebben, aan eene zeer beminnenswaardige Juffrouw, en hoe hy niet twyfelde of haare Bloedverwanten zouden gereedlyk in haar Huwelyk met hem bewilligen, indien het my aanstondt. - Ik ontving deezen voorslag met een gedwongen glimplach, en myn antwoord tot eene nadere gelegenheid verschuivende, ging ik de kamer uit, en na de kamer van leonora, die ik belastte met haar Kind zich in het kabinetje van myn kleedkamer te verbergen; zo ras het middagmaal gedaan was, verzogt ik den Graaf met my na deeze kamer te gaan; en ik gaf de striktste bevelen, dat niemand ons zou volgen of stooren.
De voorzorgen verbaasden den jongen Minnaar, die zonder draalen mede ging. Ik ving het onderhoud aan, met hem verscheide vraagen voor te stellen, wegens den rang en middelen der Dame met welke hy voorhadt te trouwen, en wanneer hy op haar verliefd geworden was. My op deeze stukken geantwoord hebbende, betuigde ik daar over wel veldaan te zyn; doch verzogt te mogen weetgen, of deeze de eerste gevestigde genegenheid was, door hem voor een uit de schoone Sexe opgevat? Op deeze vraage scheen hy grootlyks verlegen; en op myn nader aandringen, be- | |
| |
leedt hy, een jaar geleden, een malle drift gevoeld te hebben, voor een jong Meisje, die hy gelukkig niet ontdekt hadt: om dat ik ze zeker zou gewraakt hebben. Op dit alles onderzogt ik, of dat jonge Meisje van laage geboorte, zonder middelen, en zonder verdiensten, was? ‘Neen, Mevrouw,’ antwoordde myn Zoon, ‘haare verdienste is verre boven haare geboorte, en haare Deugd maakte my geheel verlegen: en niets anders, dan deeze was in staat om myne vuurige liefde in afkeer te veranderen!
Hoe, myn Zoon,’ hervatte ik, ‘dient de Deugd en Eerbaarheid eener jonge Dogter, om u aan te zetten om haar te haaten? Zyn deeze de vrugten van uwe Opvoeding, welke ik u gegeeven heb? Zyn dit de gevoelens van braafheid en eer, die ik u zo diep zogt in te prenten? Moet ik u aanmerken, als een plaatsbekleeder van uwen Vader, daar gy dusdanige begrippen koestert? - Doch laat ons een weinig nader komen. Ik staa op een verhaal, van alle de omstandigheden, die uwe eerste liefde vergezelde.’ - My zo stellig bepaald vindende, bekragtigde hy, schoon met veel wederzin, leonora's berigt van al het voorgevallene in deezen geheimen minnehandel, 'er eenige omstandigheden byvoegende, die haare kieschheid haar hadt doen zwygen: en inzonderheid, dat hy, door middel van een nagemaakten sleutel, in haare kamer hadt weeten te komen. Naa deeze volkomene belydenis van zyn misdryf gedaan te hebben, voegde hy 'er nevens, dat deeze zyne ongelukkige liefdedrift van geen kwaade gevolgen vergezeld geweest was, ten opzigte van het voorwerp; en dat hy, uit dien hoofde, oordeelde volkomene vryheid te hebben om zyne genegenheid elders te vestigen; my alleen verzoekende zyn geluk te willen volmaaken door myne goedkeuring.
Ik hield het gesprek aan, met hem te verzekeren, dat zyn geluk 't zelfde was als myn eigen: doch dat het, om 't zelve bestendig te maaken, noodig was den grond in Eer en Deugd te leggen. ‘Zyt gy,’ stelde ik hem voor, ‘zyt gy niets verschuldigd aan de beledigde schoonheid, door u gewelddaadig onteerd, op eene wyze, waar voor de snoodste zou gruwen? Hebt gy genoeg zekerheids, dat uw roekeloos en snood bestaan geen gevolgen gehad hebbe? Hebt gy immer onderzoek gedaan, hoe het met dit alles gelegen is? Indien gy, naa uw Huwelyk met de Dame, nu door u beoogd, uwen misslag ontdekt, zoudt gy dan niet ten prooy weezen, aan de plaagendste zelf- | |
| |
verwyten van een beschuldigd geweeten?’ - Nauwlyks had ik deeze woorden gesprooken, of ik gaf leonora het bestemde teken, die daar op met het Kind binnen tradt: en 't zelve hem aanbiedende, zeide ik: ‘Zie hier, myn Heer, het geschenk, dat ik uwe nieuwe Zielsvoogdes zal maaken!’ - Myn Zoon, verbaasd en verlegen, kon deezen onverwagten schok niet verdraagen; doch viel van zich zelven op den grond neder; terwyl de arme leonora, die haare tederheid niet langer kon bedwingen, te zyner hulpe toeschoot, en my smeekte, myn Zoon geen verwyten meer te doen: teffens myne toestemming verzoekende, om myn Huis te mogen verlaaten, en na een ander land te trekken, waar zy, met haarer handen arbeid, het noodige voor zich en haar Kind zou zoeken te winnen. - Doch, als zy op 't punt stondt om ter kamer uit te gaan, kwam de Graaf tot zichzelven, en werd overgehaald, om Liefde en Deugd beide hulde te doen. Ik had naauwlyks noodig, myne gevoelens eenigzins uitgebreid voor te draagen, zo gereed stemde hy in mynen voorslag; en door in het Huwelyk met leonora te bewilligen, sloeg hy den eenigen weg in, langs welken hy eene belediging kon vergoeden, ‘die,’ gelyk ik hem betuigde, ‘door iemand anders gepleegd, aan eene Juffrouw
my zo dierbaar, niet ongestraft zou gebleeven zyn.’
Ik begryp zeer ligt, dat veele deelen deezes voorvals een romanesk voorkomen hebben; doch dit belet niet, dat het met de daad op deeze wyze gebeurd is.’
Ik blyf, enz. |
|