Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertoog, strekkende om aan te toonen, dat de dichtkunst een stelzel der natuure opgeeft, eenigzins van het weezen der dingen verschillende.(Vervolg van bladz. 576.)
(Ontleend uit de Essays on Poetry and Music as they affect the mind, by james beattie, L.L.D. Professor of Moral Philosophy and Logic, &c.)
‘De Geschiedschryver en Dichter, zegt aristoteles, verschillen hier in, dat de eerste de dingen voorstelt gelyk ze zyn, en de laatste zo als zy kunnen zynGa naar voetnoot(*).’ Hy meent daar mede, denk ik, in dien staat van volmaaktheid, welke bestaanbaar is met waarschynlykheid, en waar in wy ze, om onze eigene voldoening, wenschen te vinden. Indien de Dichter, naa zich van alle de vryheden, welke hy met de waarheid mag neemen, bediend te hebben, niets keuriger kan voortbrengen, dan 't geen men doorgaande in de Geschiedenis aantreft, zal zyn Leezer te eurgesteld en misnoegd weezen. Dichterlyke vertooningen moeten, derhalven, gemaakt zyn naar het patroon der hoogst mogelyke volmaaktheid, 't geen de aart des werks toelaate: - de zigtbaare natuur neemt een schilderagtiger gelaat aan dan ze daadlyk heeft; de bedryven zyn vuuriger; de gezegden drukken de aandoeningen en 't character der Spreekers sterker uit, en komen meer overeen met zyne omstandigheden; de persoonen hebben de hoedanigheden, die verwondering, medelyden, schrik en andere geweldige gemoedsbeweegingen verwekken, in eene grooter maate; de gebeurtenissen zyn meer in een gedrongen en duidelyker verbonden met de oorzaake, en gevolgen; zy worden voorgedraagen op eene wyze die de verbeelding meer streelt, en de hartstochten sterker roert. - Doch waar, vraagt men mogelyk, is dit patroon van volmaaktheid te vinden? - | |
[pagina 609]
| |
Niet in de Natuur zelve: anderzins zou de Geschiedenis, welk deeze afbeeldt, 't zelve aan ons verschaffen. Het moet enkel gezogt worden in de ziel des Dichters, 't is zyne verbeelding, door kennis geregeld, welke hem in staat stelt om het te vormen. Met 's leevens aanvang, en als onze ondervinding nog binnen eenen zeer nauwen kring omschreeven is, verwonderen wy ons over alles, en vinden genoegen in iets, 't geen stegts eenigzins uitmunt. Een Boer houdt de Zaal van zyn Landheer voor de sraaiste kamer in de gehele wereld; hy luistert met verrukking na den schreeuwenden liedjes-zanger, en staat verrukt op de ruwe houdsneeplaaten, boven de liedjes gedrukt. Een Kind ziet zyn geboortevlek aan voor eene Stad, het Watertje, dat 'er by langs vloeit, voor eene Rivier, de Velden en Heuvels, rondsom, voor de ruimste en schoonste, die 'er kunnen weezen. - Maar, wanneer het, naa eene lange afweezigheid, in hooggeklomme jaaren, derwaards wederkeert, om, eer hy sterft, nog eens zyn dierbaaren geboortegrond en die tooneelen te zien, welker oorspronglyke bekoorelykheden hy zich meer herinnert dan de juiste afmeetingen, hoe zeer is hy dan te leur gesteld, als hy alles dermaate verlaagd en verkleind vindt? De Heuvels schynen geslegt, het Watertje opgedroogd, en het Vlek van Volk ontbloot; de Dorpkerk heeft al haaren luister verlooren, is laag, nauw en naar geworden; de velden vertoonen alleen een verkleinend afbeeldzel van 't geen ze voorheen waren. - Hadt dit Kind nooit zyn geboortegrond verlaaten, zyne denkbeelden zouden dezelfde gebleeven zyn als in den beginne; was het nimmer verre van daar verreisd, zy zouden misschien geene uitbreiding van weezenlyk aanbelang gekreegen hebben. Het blykt, over zulks, dat wy, uit de waarneeming van veele dingen, van dezelfde of soortgelyke natuur, de bekwaamheid verkrygen om volkomener denkbeelden te vormen, dan de weezenlyke voorwerpen, die ons omringen, opleveren; en deeze denkbeelden kunnen wy allengskens meer en meer uitbreiden, naar gelange van de leevendigheid onzer zielsgesteltenisse, en de uitgestrektheid onzer ondervindinge, tot wy ze, ten laatsten, verheffen tot eene maate van volmaaktheid, grooter dan eenig ding, dat wy in de natuur aantreffen. - Voorwaar 'er kan niets verborgens in deeze leer weezen: want wy denken en spreeken, dagelyks, op dien trant. Dus is 'er niets gemeeners dan te zeggen, dat zulk een kunstenaar alles overtreft wat wy ooit | |
[pagina 610]
| |
van dien aart gezien hebben, en, nogthans, kunnen wy ons steeds een begrip vormen van een treffelyker meesterstuk. - Een Zedeschryver kan, door de onderscheiden deugden van verscheide persoonen by een te voegen, een stelzel van Pligt vormen, volmaakter dan eenig dat hy ooit voorbeeldelyk onder de Menschen aantrof. Welke gemoedsbeweeging een Dichter ook zoekt op te wekken in zyn Leezer, 't zy verwondering, of schrik, blydschap of droefenisse: welk voorwerp hy ook wil schilderen, of venus, of tisiphone, achilles of thersites, een Paleis of een Ruïne, een Dans of een Veldslag, hy volgt doorgaans een denkbeeld zyner eigene verbeelding; neemende elke hoedanigheid, zo als hy die vondt te bestaan in verscheide voorwerpen van elke soort; hier uit maakt hy eene verzameling, min of meer volmaakt, naar maate van het oogmerk, waar toe hy dezelve meent te bezigen. Hier uit schynt men te moeten afneemen, dat de denkbeelden der Dichtkunste eer algemeen dan byzonder zyn; eer verzameld uit het onderzoek van zeker soort van dingen, dan gemaakt naar een enkel voorbeeld. En dit is, volgens aristoteles, met de daad, het geval, ten minsten doorgaans; waarom die Schryver beweert dat de Dichtkunst iets keurigers en wysgeerigers heeft dan de Geschiedkunde.Ga naar voetnoot(*) De Geschiedboeker moge Bucephalus beschryven: doch de Dichter verbeeldt een Oorlogs-paard, de eerste moet het Dier, van 't welke hy gewaagt, gezien of des egte berigten ontvangen hebben, wanneer hy het geschiedkundig zal beschryven, voor de aatsten is het genoeg, dat hy verscheide Beesten van die soort gezien heeft. De eerstgemelde verhaalt ons wat achilles met de daad sprak en uitvoerde; de laatstgenoemde stelt ons voor, wat iemand van zulk een Character als achilles zou zeggen en doen, in zekere gegeevene omstandigheden. 't Is waar, de Dichter kan byzonder bepaalde voorwerpen afbeelden, en doet het met de daad. Homerus ontleende zyn character uit het leeven; of droeg, ten minsten, zorge, om, in 't vormen derzelven, de overlevering zo verre te volgen, als de natuur van zyn plan gehengde. Doch, waarschynlyk, gebruikte hy de vryheid, om by eenige hoedanigheden wat toe te voegen, van anderen wat af te neemen: om, by voorbeeld, achilles sterker, vuuriger en uitsteekender in Kinderliefde te doen worden, en hector, Va- | |
[pagina 611]
| |
derlandlievender en beminnelyker te maaken, dan een van beide weezenlyk was. Indien hy dit, of iets dergelyks, niet gedaan hadt, zou zyn Werk eer eene Geschiedenis, dan een Dichtstuk, geweest zyn: hy hadt dan de dingen vertoond, zo als zy waren, niet zo als zy konden weezen; achilles en hector zouden de naamen geweest zyn van byzondere, en, met de daad, bestaande Helden: terwyl ze, naar de aanmerking van aristoteles, aangemerkt moeten worden als twee onderscheide wyzingen of soorten van het Heldencharacter. - Shakespeares berigt van het gebergte van Dover komt zo naby de waarheid, dat wy niet kunnen twyfelen, of het is geschreeven door iemand, die het gezien heeft. Doch hy, die het voor eene nauwkeurige geschiedkundige beschryving neemt, zal verbaasd staan, wanneer hy te dier plaatze komt, en dat gebergte niet half zo hoog vindt als de Dichter hem hadt doen gelooven. Zulk eene vergrooting zou een Geschiedschryver niet voegen: dewyl hy, eene byzondere hoogte beschryvende, ons juist verhaalen moet hoedanig dezelve is: en dan zal zyne beschryving op die plaats, en misschien op geene andere in de geheele wereld, passen. Doch de Dichter heeft alleen ten oogmerke een denkbeeld te geeven, hoe zodanig een gebergte kan zyn; en, gevolglyk, zal zyne beschryving kunnen toegepast worden op veele zulke Krytgebergten aan den zeekant. Deeze wyze, om naar algemeene denkbeelden, door den Kunstenaar gevormd, uit het waarneemen van verscheide byzondere voorwerpen, te schilderen, onderscheidt de Italiaansche, en alle verheevene Schilders, van de Hollandsche en hunne Naavolgers. Deezen geeven ons de bloote natuur, met de onvolmaakt- en byzonderheden der byzondere voorwerpen en persoonen; geenen geeven ons de natuur, verbeterd, zo verre de waarschynlykheid en het oogmerk des Schilderstuks wil toelaaten. Teniers en hogarth maalen aangezigten, gestalten en kleedingen, naar het leeven, en overeenkomstig met de tegenwoordige gewoonten; en, uit deezen hoofde, moeten hunne stukken eenigermaate in kragt verliezen, en wanbehaagelyk worden als de thans heerschende Modes veranderd zyn. - Raphaël en reynolds ontleenen hunne modellen van de natuur in 't algemeen: vermydende, zo verre zulks mogelyk is, (ten minsten in alle hunne meesterstukken,) de byzonderheden, die haare schoonheid alleen aan de Mode hebben dank te weeten, en, daarom, moeten hunne stukken, behaagen en fraai | |
[pagina 612]
| |
voorkomen, zo lang de Menschen in staat zyn om algemeene denkbeelden te vormen, en daar volgens te oordeelen. De laatstgenoemde gadelooze Kunstenaar maakt byzonder zyn werk om Kinderen waar te neemen, wier uitzigt en houding minder onder het bedwang van kunst en plaatslyke gewoonten staande, het bepaald kenmerktekenende van eenige soort beter uitdrukken, dan Mannen en Vrouwen. Deeze wyze van waarneeming heeft hem veele schoone beelden verschaft, inzonderheid dat allerschoonste van 't Blyspel, yverende om de genegenheid van garrick te winnen; - een beeld, 't welk nooit in de verbeelding eens Schilders zou opgekomen zyn, die zyne beschouwingen bepaald hadt tot volwasse persoonen; ziende en zich beweegende naar de gezetheden des beschaafden leevens. - Een beeld, 't welk in alle Landen, en door alle eeuwen heen, voor natuurlyk en inneemend zal doorgaan - terwyl die menschlyke gedaanten, welke wy dagelyks zien buigende, strykende, en op de maat alles verrigtende, gepruikt, gekapt, en gekleed, niet verder sraai voorkomen, dan die Modes voortgezet zyn, en niet langer dan zy onveranderd stand houden. Ik heb meermaalen hooren twistredenen, of een Portrait moest gekleed worden, naar de heerschende Mode, of in een dier kleedingen, welke, uit hoofde van derzelver fraaiheid of langtydig gebruik, aangenomen worden door groote Schilders, en daarom Schilderkleeding heeten. Dit geding kan uitgemaakt worden, volgens de hier ter nedergestelde beginzelen. Wenscht gy het Portrait van uwen Vriend te hebben, dat altoos fraai, en nimmer afzigtig is, verkies de Schilderkleeding: maar wilt gy de gedagtenis bewaaren van eenige byzondere kleeding, zonder te bedenken welk een belachlyke figuur uw Vriend, waarschynlyk, binnen een honderd jaar, naa deezen, zal maaken, laat hem dan naar de Mode opschikken. De Geschiedenis der Kleeding moge bewaarenswaardig zyn: maar wie zal begeeren, dat zyne Afbeelding tot een model diene voor oudheidkundige Kleer- of Pruikemaakers? 'Er is, in de vordering der Menschlyke Maatschappye, zo wel als in het menschlyk leeven, een tydperk, waar op de verhevener rang van Dichters zeer moet letten, en waar uit zy wel zullen doen met hunne characters en zeden, en het tydstip hunner gebeurtenissen, te ontleenen. Ik meen dat, wanneer de Menschen het woeste leeven verlaaten, en aanmerkelyke vorderingen, door kunsten, staatsbestuur, en | |
[pagina 613]
| |
ommegang verkreegen hebben; doch niet zo hoog in beschaafdheid zyn opgeklommen, dat het hun hebbelyk eigen geworden is, hun gevoelens en driften te vermommen, en hun gedrag op de eenpaarige leest der Mode te schoeijen. Van dien aart was het Tydperk, waar in homerus het geluk (als Dichter) hadt te mogen leeven, en in zyn verzen te vereenwigen. Dit is het Tydperk, waar in de Zeden der Menschen het schilderagtigst, en hunne lotgevallen het meest romanesk, zyn. Dit is het Tydperk, waar in de begeerten, niet bedorven door weelde, de kragten niet verzwakt door verwyfdheid, en de denkbeelden niet gepraamd door kunstigen dwang, in persoonen van gelyke geaartheid en omstandigheden, bykans op dezelfde wyze, zullen werken; - waar in, gevolglyk, de Characters van byzondere Persoonen naast zullen komen aan de natuur van dichterlyke of algemeene denkbeelden: en, wel nagevolgd, genoegen zullen schenken aan geheel het Menschdom of, ten minste, aan verre de grootste meerderheid. - Maar een Character, geschilderd naar de Mode des beschaafden leevens, zou zo algemeen niet voldoen. Een Mensch, die alle zyne schreden afmeet, alle zyne beweegingen verrigt volgens de lessen van een hedendaagschen Dansmeester, en gekleed is door een Kleermaaker, naar den eersten trant, zal wel speelen in een Blyspel, en een Klugt; doch voer hem ten Treurtooneele, hy zal alleen bewonderd worden door de zodanigen, die geleerd hebben niets behaagelyks te vinden dan de tegenwoordige kleeding en Mode; en maar zo lang, als de thans heerschende stand houdt. Doch achilles en sarpedon, diomedes en hector, nestor en ulisses, gelyk ze door homerus geschilderd worden, zullen, door alle eeuwen heen, onafhangelyk van eenige Mode, de aandagt des Menschdoms wekken en hunne bewondering wegdraagen. Zy bezitten hoedanigheden, welke men, in 't algemeen, weet, dat tot de Menschlyke Natuur behooren; terwyl een Heer, van den tegenwoordigen tyd, zich onderscheidt door hoedanigheden, alleen eigen aan eene byzondere eeuw, aan eene byzondere Maatschappy, aan een zeker hoekje van de wereld. Ik spreek hier niet van zedelyke of verstandige bekwaamheden, deeze zyn voorwerpen van bewondering voor alle eeuwen; maar van die uitwendige voltooijingen, en die byzondere gesteltenis der driften, welke het meest in 't oogloopend gedeelte van der Menschen character vormen. Gelyk, derhalven, de Staatkundige, in het ontvouwen van | |
[pagina 614]
| |
de regten des Menschdoms, dikwyls moet zinspeelen op een ingebeelden Natuurstaat: zo moet ook de Dichter, die ten oogmerke heeft, verwondering, medelyden, schrik of andere geweldig werkende Hartstochten op te wekken, by het Menschdom, in 't algemeen, en byzonder by Leezers, die de opgeklaardste verstanden bezitten, zyne Schilderyen van leeven en zeden liever ontleenen uit het Helden-tydperk, waar van wy thans spreeken, dan uit Tydperken van verder gevorderde beschaafdheid; en derhalven, om den Grondregel van aristoteles te herhaalen, ‘de Dingen vertoonen zich niet zo als ze zyn; maar zo als zy kunnen weezen.’ Byaldien 'er, dan, eenige Volken zyn, zo gezet op, en zo vooringenomen met, eenig stelzel van, naar kunstgevormde, zeden, dat zy geen ander, 't zy natuurlyk, 't zy kunstig, kunnen dulden, mogen wy dan niet veilig besluiten, dat het Heldendicht by zulke Volken niet zal slaagen? Hoe verre dit ter ophelderinge kan strekken van eenige byzonderheden in den smaak en letterkunde eens nabuurigen Volks, laat ik aan mynen Leezer verblyvenGa naar voetnoot(*). Wanneer iemand zo verkeerd van natuure of door hebbelykheid dermaate ontaart was, dat hy geene menschlyke gedaante bevallig rekende, dan in zo verre die bevalligheid afhangt van kant, gaas, linten, franje, poeder, pomade, walvischbeen, enz. enz. enz. zou het my geenzins verwonderen, indien hy onvoldaan en met een versmaadenden glimplach te rug keerde van de beschouwing der naakte majesteit van Apollo van Belvidere, of de ongemaakte eenvoudigheid des mantels, die een cicero of flora verciert. Maar, indien een zyner geliefde gedaanten de wereld rondgevoerd wierd nevens deeze Standbeelden, dan zou, geloof ik, de algemeene stem des Menschdoms zyn oordeel niet bekragtigen. De eenvoudige Zeden by homerus mogen een' tessaron, en chesterfield mishaagen: maar zy zullen altoos den algemeenen smaak voldoen: naardemaal zy in zichzelven schilderagtiger zyn, dan eenige gedaante van naar de kunstgevormde zeden kan weezen, en meer overeenkomen met die denkbeelden van 't | |
[pagina 615]
| |
menschlyk leeven, die allergemeenst in 's menschen ziel huisvesten. Niemand denke, dat ik eenige partydige voorkeus geef aan de stellingen dier Wysgeeren, die de Zeden van deeze Heldeneeuw, of zelfs van 's Menschdoms woesten staat, aanpryzen, en, uit een zedekundig gezigtpunt beschouwd, beter keuren dan die van hun eigen leeftyd; of dat ik eenige beledigende aanmerking maak op de braafheid of het gezond verstand, als ik met kleinagting spreek van eenige stukken des uitwendigen heerschenden opschiks. Onze kleederen, onze houdingen zyn, misschien, zo bevallig niet als zy behoorden te weezen: maar dat is onze schuld niet: dewyl zulks afhangt van oorzaaken buiten onze magt. - Dit betreft de deugd niet van een braaf man, en geene maat van uitwendige verfraaijing zal ooit het hart van een slegt man hervormen: en het strekt niet meer tot een bewys van onzen slegten smaak, dan de ruwheid onzer taale, of de koudheid onzer lugtstreeke. Als een Zedekundige, moet iemand de dingen van dit leeven waardeeren, volgens derzelver invloed op het toekomende; doch in dit Vertoog spreek ik als een Oordeelkundige, en oordeel over de dingen, naar gelange van derzelver uitwerkzels op de schoone Kunsten. De Dichtkunst geeft, aangemerkt als een middel om Vermaak te verschaffen, de voorkeus aan dingen, die de meeste verscheidenheid hebben, en het sterkst op de hartstochten werken; en als eene kunst, die eer door voorbeelden dan door lessen onderwyst, moet zy zo wel kwaade als goede, snoode zo wel als deugdzaame, Characters vertoonen. Dat Wilden, en Helden, gelyk die homerus beschryft, geruster slaapen, greetiger eeten en drinken, en mogelyk ook vuuriger vegten dan hedendaagsche Europeaanen; dat zy ons in sterkte, gezwindheid, en veele soorten van behendigheden, overtreffen; dat zy, met één woord, beter Dieren zyn dan wy; dat zy voorts, aan minder bepaalingen van Deugd en kiesheid onderhevig zynde, eene meer bezielde schildery opleveren van de onvermomde vermogens der menschlyke ziel, wil ik gereed toestemmen; maar ik hou tevens staande, dat de zeden van eene beschaafde leevenswyze onvergelyklyk gunstiger zyn voor die goedaartigheid, dat medelyden en zelfsbestuur, 't welk den roem uitmaakt van het Character eens Christens, en de hoogste volkomenheid onzer Natuure als redelyke en onsterslyke Weezens. - Aan den eerstgemelden staat des Menschdoms, zou ik, derhalven, de voor- | |
[pagina 616]
| |
keus geeven, als het beste onderwerp voor Heldendicht en Treurspel: doch, om de middelen, tot het verkrygen van weezenlyk Geluk hier, en van eeuwige Gelukzaligheid hier naamaals, te verschaffen, zal elk bedagtzaam Mensch, die door aangenomene veronderstellingen of vooroordeelen niet verblind is, de voorkeus schenken aan den laatstgenoemden. |
|