De Opregtheid verwerft ons toegenegene Harten. De Openhartigheid vervreemt ze dikwyls van ons, om dat deeze ten oogmerk schynt te hebben, om den trots van anderen aan den onzen te onderwerpen, en geene om onze eigenliefde voor die van anderen te doen bukken.
Onze Opregtheid strekt altoos tot onzen eigen lof. Onze Openhartigheid kan zomtyds alleen tot eer van onze Vrienden dienen. Ten dien opzigte merke men aan, dat de goedheid, de leerzaamheid, het vertrouwen, de aanzoeken onzer vrienden, ons het hart, onzes ondanks, openen, en als dan zal onze Openhartigheid hun werk weezen, en zy de verdiensten daar van hebben. Maar wat zal ons Opregtheid inboezemen, indien niet onze Onschuld, onze Braafheid? -
De Openhartigheid moet bestuurd worden; de Opregtheid kan men aan haar zelve overlaaten. De Openhartigheid vindt zich bepaald binnen de perken van betaamlykheid, welvoeglykheid, pligt en liefde. Zy loopt gevaar van streng, hoonend, beschadigend, en onverdraagelyk te worden. Ik vrees niets in 't minste voor de onschuld der Opregtheid. Zy vertoont altoos welvoegelyk en eerbaar de weezenlyke gesteltenis haarer ziele. De Opregtheid moedigt anderen aan, en lokt de Openhartigheid uit. Een Opregte Ziel gaat een Openhartig Mensch grootmoedig voor.
De noodzaaklykheid, om een dekkleed over onze Ondeugden te spreiden, brengt mede dat wy de Ondeugden van onzen Naasten eerbieden, en iemand moet wel zeer zich zelven bedriegen, als hy de Openhartigheid durft aanneemen, wanneer hy ze door Opregtheid niet kan staande houden.
Kweekt, zonder ruwheid en trots, de Onschuld in uwe Kinderen aan, en beloont hunne Openhartigheid met verstand, en gy zult hunne Opregtheid bewaaren.
Tweeërlei slag van lieden zouden als Goden op aarde aangezien worden: zy, die altoos de waarheid spraken, of dezelve dagten te spreeken, zonder iemand te beledigen: en zy, die alles wat zy deeden, en wat in hun omging, konden ontdekken, zonder des te bloozen.
In de zamenleeving zou men meer Openhartigheid vinden, indien de Menschen opregt ten oogmerke hadden beter te worden; en meer Opregtheid als zy dus geworden waren.
De Opregtheid zou voornamelyk onder de schoone Sexe plaats hebben: om dat deeze, uit eigen aart, de eenvoudigste en kieschste is; onder de Mannen zou men meer Openhartigheid aantreffen, dewyl zy een grooter maate moeds en vrypostigheids bezitten. Doch door eene droeve Zedeverbastering is de Opregtheid niet meer het deel der Vrouwen, dan de Openhartigheid dat der Mannen.