het volk my hierin uitneemend gehoorzaamd heeft. - Ik liet den overwonnen Kapitein by my overbrengen; deeze man voldeed my; ik konde niet langer, zeide hy, alles is reddeloos; ik verwagte van uwe edelmoedigheid, Myn Heer! dat Gy myn Volk wel zult behandelen. Ik beantwoordde zyn zeggen met eene stille buiging; die ik aan zyne meerdere jaaren en dapperheid verschuldigd was. God weet, wat 'er in myn hart omging! Men zoude, op het gezigt van deezen Officier, niet gezegd hebben, dat Hy overwonnen was. Zoo bedaard! Zomtyds een glimplach op 't weezen! die ongelukkige! hy heeft met 10 zyner Stukken, geduurende het geheele Gevegt, niet kunnen speelen! de overige vyandlyke Officieren zyn allen gesneuveld. Ik bragt den Kapitein selby, (zoo is de naam van den overwonnen Officier,) aan het bed van onzen Kapitein, die tegen hem met moeite sprak.
Alles was thans in orde; het vyandlyke Bootsvolk was de magt benomen van te kunnen schaaden; onze Schryver voerde het bevel op 't overwonnen Schip, en nu bekroop my de nieuwsgierigheid van voor één oogenblik op den Hector over te stappen. Hoe jammerlyk was het hier gesteld! alles was ter neder of stukken geschooten, en het hol tot zinkens toe!
Eindelyk maakten wy weder Zeil, en stevenden, zoo goed we konden, naar den baai van Cadix, daar we gelukkig aankwamen. Waren wy, intusschen, door een ander vyandlyk Schip, al was het van 20 Stukken, ontmoet geweest, zoude ik zeker op myn beurt ondervonden hebben, hoe hard het valle, de vlag te stryken Wy waren te veel gehavend om slag te kunnen leveren; de vyand zal 120 dooden en gekwetsten hebben; wy hebben 'er 92, waaronder de Kapitein en 3 Luitenants; uw vriend is geheel fris gebleeven. Ik hebbe alles omstandig aan den Admiraal Generaal geschreeven; thans kan ik niet meer: alleenlyk nog één trek! Zulk eenen, die ik weet, dat uwe Ziel boven haaren gewoonen Spheer verheffen zal. Toen de Kapitein op zyn Ziekbedde het hoezé hoorde roepen, rigtte Hy zich op; ik liet hem tyding brengen van de overwinning; de bootsman hadde nog niet uit, toen hy zeide, genoeg, myn Vriend! indien dit my niet het leeven geeft, zal ik met vrengde sterven: waar is myn Belton? Toen ik voor zyn bed kwam, kuste hy my de hand, en zeeg in slaauwte neder; zoo vermoeid was hy. Denk! of ik weende.