| |
| |
| |
Brief, wegens de verplichting tot het in acht neemen der burgerlyke instellingen, by het aangaan van het huwlyk.
hooggeachte vriend!
Met uwen laatsten vraagt gy my, onder anderen, ‘of men verplicht is de Burgerlyke Plechtigheden, by het aangaan eener Echtverbintenis gebruiklyk, in acht te neemen.’ Gy wildt daar over myne gedachten weeten, om dezelven, zo met die uwer andere vrienden, als met uwe eigene, te vergelyken.
Maar eerst ééne voorwaarde, myn Vriend! Ik betuig zeer hartlyk en oprecht tegen alle gevolgen, die men uit myne gezegdens, ten nadeele van Zedelykheid en Deugd, zou meenen te kunnen haalen. Eene betuiging, die mooglyk voor veele Leezers, die nog niet zeer met de Euangelische Zedeleer bekend zyn, - niet geheel overbodig is. Dan, indien men dezelve met waarheid afleiden kan, herroep ik ogenbliklyk het voorgestelde.
‘Is men verplicht de Burgerlyke Plechtigheden, by de aantrede van het Huwlyk gebruiklyk, in acht te neemen?’ Maar wat verstaat Gy door deeze Burgerlyke Plechtigheden? of, de beleefd- en vriendelykheden, waar toe men eigenlyk niet gehouden is, maar die men, volgens eene algemeene gewoonte, tot Vreugdeblyken uitoeffent; of, de Burgerlyke Instellingen van de wetgeevende Magt, zonder welke eene verbintenis in de Maatschappy niet voor echt erkend wordt? Op deeze laatste zult Gy zekerlyk gedoeld hebben. De gebruiken, die het beschaafde deel der maatschappy, onder elkanderen als Vrienden, betracht: Vriendelyke Onthaalen, Gastmaalen, Feesten, Zang- en Danspartyën, tot deeze begrypt men zeer ligt, eigenlyk, niet gehouden te zyn. Hierïn moeten wy ons naar onze omstandigheden, onze betrekkingen, en de heerschende gewoonten, gedragen. Het zyn echter Plichten van welleevenheid, welöpgevoedheid en beschaafdheid, tot welker betrachting wy, als beschaafde Leden der Maatschappy, verbonden zyn; maar die telkens voor elken hogeren plicht, dien wy als Burgers, Christenen of Menschen te verrichten hebben, wyken moeten.
‘Zyn wy verplicht de Burgerlyke willekeurige Instellin- | |
| |
gen van de Souveraine Magt des Lands, in het welk wy woonen, by het aangaan eener Echtverbintenis, te gehoorzaamen?’ Door deeze willekeurige Instellingen, versta ik het aangeeven, of zogenaamd aantekenen, het openlyk afkondigen, het bevestigen of gehuwd spreeken, door den Rechter, of iemand zyne plaats en magt in deezen bekleedende. De Wetten, dat men niet meer dan ééne Vrouw mag hebben, - van welke men zich niet eigendunkelyk mag scheiden, - niet te na verwand, - en behoorlyk van ouderdom te huwen: deeze Wetten zyn eigenlyk niet willekeurig. Hunne bepaaling alleen verschilt, en moet verschillen, naar de onderscheiden Landen, Climaaten, Lichaamsgestellen, en de heerschende denkwys. Wy zullen ons alléén tot de willekeurige bepaalen.
Wy zyn Menschen, - wy zyn Christenen, - wy zyn Burgers van eene samenleeving; Menschen, door dezelfde Wetten geregeerd wordende, en dezelfde voorrechten genietende. In deeze onderscheiden Standen, hebben wy verschillende betrekkingen, onderscheiden plichten. Elke voorgeschreeven plicht heeft de bedoeling van het geluk des betrachters, en van den geheelen kring, als welker lid hy deezen plicht volbrengt. De betrachting van elken plicht is met zekere voordeelen, en haare nalaating met zekere nadeelen, verknocht, dat ons dus ter haarer inachtneeming aanspoort. Zondigen wy als Menschen, dan zyn we als Menschen ongelukkig; zondigen wy als Christenen, dan zyn we als Christenen rampzalig; en als Leden der Maatschappy, dan zyn we als zodanigen strafschuldig.
Dan ter zaake: het Evangelie verbied de Hoerery, dat eene Vrouw verscheiden Mans heeft; de Ondervinding de Polygamie, dat een Man vééle Vrouwen heeft. Het geluk en oogmerk des Huwlyks brengt best mede, ‘dat één Man ééne Vrouw heeft, en wederkeerig.’ Maar stel eens, ik heb uit het geheele Menschengeslagt uitgekozen ééne Vrouw, die my best bevalt, en met welke ik gaarn myn geheele Leven wilde doorbrengen. Zy heeft het zelfde behaagen in my. Ons oogmerk is niet de voldoening der dierlyke driften voor een korten tyd, maar de voortplanting van het Geslagt, de opvoeding der Kinderen, door ons geheele leven.
Waaröm zoude ik met dit Mensch, zonder na iemands toestemming te vraagen, niet verbonden kunnen en mogen leeven? - Deeze Vrouw is heilig; zy is myne bezitting, niemand heeft eenig recht op haar, en dat wil zy ook niet;
| |
| |
want zy bemint my meer dan eenig ander Man. Ik ook, deeze alléén is myne Echtgenote. - In de rede, in de Plichten als Mensch, in het Evangelie, in de Plichten als Christen, is niets dat ons deeze verbintenis verbieden zou. Dan de Hoogste Magt des Lands, de Souverainiteit, stelde Wetten in, volgens welken men deeze verbintenis niet aangaan mag; zy vorderde dat zulks algemeen bekend zy, en dat zy het bevestigen. Deeze Wetten zyn met het heilzaamst, met het best, oogmerk ingesteld, niet alleen om deeze heilige Plichten te doen nakomen, maar ook om alle verwarringen te verhoeden, om de bezittingen der Ouderen rechtvaardig aan de rechte Kinderen te doen toekomen. Waren de Menschen, zo als zy behoorden te zyn, dan zeker behoefden deeze Instellingen niet; maar zo als het Menschen geslacht is, zyn zy onöntbeerlyk. Hoe dra zou 'er eene algemeene verwarring ontstaan! Hoe weinigen zouden zich altoos aan dezelfde en aan ééne Vrouw houden! Hoe zeer zou dit de bevolking stremmen! Hoe zoude men altoos den waaren Vader van een Kind kunnen bepaalen? Hoe veele ongeregeldheden zou dit in de Maatschappy brengen! Hoe zoude het met het Erven gaan? Hemel, wie kan alle deeze gevolgen doordenken! Wy zyn ook Leden eener Maatschappy: deeze maakt hierömtrent de beste inrichtingen; verönächtzaamen wy dezelven, dan worden wy niet alleen als Overtreders der Burgerlyke Plichten beschouwd, maar ook verstoken van verscheiden voordeelen: althans de Kinderen zyn geene natuurlyke Erfgenaamen. Het niet betrachten deezer Instellingen brengt ons verder veele nadeelen te wege: en wat voordeel hebben wy door dezelven niet te betrachten! Schaamen wy ons dan voor het publicq te belyden, dat wy dééze tot onze Echtgenote verkoren hebben? Men vraagt het Algemeen; ‘Is 'er ook iemand, die eenige nadere betrekking tot Echtverbintenis, op deeze of die Persoon hebbe? Heeft zich dezelve ook voorheen tot een
Huwlyk verplicht?’ Hoe veele ongeneugten in het Huwlyk, hoe veele wanörden in de Maatschappy komt dit te boven! De Rechter, of zyn plaatsbekleedende, bevestigt het Huwlyk: hier door worden wy verplicht, (zo gy wilt,) genoodzaakt tot het altooshouden van deeze ééne Echtgenoot. Hoe veele zorglyke voorüitzichten, hoe veele moeilykheden, hoe veele zo wél tusschen de Gehuwden als tusschen hen opkoomende onäangenaamheden, verwydert dit niet van het Geluk des Huwlyks!
Maar nog iets, myn Vriend! Wy zyn ook Bugers van
| |
| |
het vrye Nederland. Zouden wy nu, by voorbeeld, na Engeland gaan, om ons aldaar gemaklyk in den Echt te laaten verbinden, met een Perzoon, met welken wy ons hier niet zouden kunnen of mogen verbinden? en als dan te rug keeren? Willen wy dat doen, meenen wy daar toe gerechtigd te zyn, mits dat het niet tegen Zedelykheid en Godsdienst stryde, dan moeten wy in Engeland blyven. Wy hebben dat gedaan als Menschen, die in Engeland deeze rechten hebben en genieten. Komen wy gehuwd te rug, zonder ons alsdan aan de Nederlandsche Wetten te onderwerpen, dan zondigen wy als Burgers, niet der beschaafde Menschlyke Maatschappy, - maar als Burgers van deezen Staat; en verdienen de voorrechten niet, waarin zy ons als zodanigen doet deelen.
Eindelyk, waarom zouden wy deeze weldaadige Burgerlyke Instellingen niet gehoorzaamen? Men zegt, wy zyn dan meerder vry; wy zyn niet gedwongen elkanderen te beminnen. Dat is zo: Maar maakt ons dan deeze meerdere vryheid gelukkiger? Is het recht niet wederkeerig? De Echtgenoten behouden altoos de Magt aan zich van Tafel en Bed te scheiden. Het is waar, wy mogen geen ander trouwen, ten zy dat de Rechter wettelyke reden vinde. Maar dat is eene Wet, reeds door de Natuur en den Godsdienst ingevoerd en gestaafd. De Burgerlyke Wetten zyn dus in deezen niet anders dan drangredenen, tot de betrachting der natuurlyke en zedelyke: en hoe zeer behoeven wy deeze niet by dezelven! Nog ééns, myn Vriend! waren de Menschen zo als zy behoorden, zo als zy konden zyn, dan behoefden deeze Wetten niet, dan maakten zy te samen één lichaam uit, zonder in afzonderlyke Volken, (die, ô schande voor de Menschlykheid en het Christendom! elkander om opgevatte pretensiën, en ingebeelde Rechten, vermoorden!..) verdeeld te zyn; als dan zou de gulde Eeuw herleeven, in welke de Menschen elkanderen als Broeders, Kinderen van den algemeenen en besten Vader, beminnen zouden. Dit kan de Christelyke Godsdienst, en dit zou dezelve ook daadlyk uitwerken, indien men denzelven gehoor gave; maar de Menschen hebben dit niet gewilt.
De betrachting deezer Burgerlyke Instellingen bevordert dan ons geluk, en is, by den tegenwoordigen toestand der menschen, wezenlyk onöntbeerlyk. Wy zyn dus verplicht aan dezelven te gehoorzaamen. Voeg hier, ten laatsten, nog by, de onderdanigheid die wy der Overheid schuldig
| |
| |
zyn. Immer, op wat voorwaarde genieten wy voorrechten? - op geene andere, dan om vrywillig plichten te betrachten, die voor het algemeenebest noodzaaklyk zyn.
Amsterdam -
g - - a.
|
|