Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij'T Leeven en character van den heer Jean Jacques Rousseau.Een der grootste en uitsteekendste Characters, die immer de Menschlyke Natuur eere aandeeden door de edelste begrippen; of dezelve bejammerenswaardig maakte door de kinderlykste zwakheden, was de beroemde Burger van Geneve, jean jacques rousseau. ‘Indien 'er eene pen is,’ zegt de Uitgeever van een Naagekomen Werk | |
[pagina 473]
| |
aan deezen zonderlingen Man toegekendGa naar voetnoot(*), ‘in staat om de eenvoudigste en verhevenste Zeden te schetsen; eene goedhartigheid, welke deelde in alle de elenden des Menschdoms; een moed, altoos gereed om alles aan de zaak der waarheid op te offeren; en, inzonderheid, dat geduurig poogen na het hoogste toppunt der Deugd, al te hoog misschien, om ooit door de menschlyke zwakheid bereikt te worden; doch dat gevoeligen daar voor verheft in een rang verre boven dien der gemeene zielen, - laat zulk eene Pen het Leeven van jean jacques rousseau beschryven.’ Gemaklyk valt het romanesk te zyn, wanneer de Verbeelding, zonder het bestuur van Gezond Verstand, werkt De waarheid en de kragt der Natuure te bewaaren, te midden van de wilde vervoeringen en verrukkingen eener leevendige Verbeeldingskragt, vordert de voornaamste hoedanigheden van menschlyk Vernuft, - eene sterkte van Vinding en een welwikkend juist Oordeel; en 'er zyn verscheide trekken, zo in het Gedrag, als plaatzen in de Schristen van deezen zonderlingen Man, die eene aandoenlyke en vernederende schildery opleveren van de zwakheid der Menschlyke Natuure, en van zyn eigene verregaande en kwalykgestelde aandoenlykheid. Jean jacques rousseau was de Zoon eens Horlogiemaakers te Geneve. In den Jaare 1712 werd hy geboren; in zyn vroege jeugd omhelsde hy den Roomsch-Catholyken Godsdienst, en reisde na Italie. Naa veele lotgevallen trok hy na Frankryk, en was Geheimschryver van den Heer de montaigu, in den Jaare 1743 Gezant te Venetie. Hy hadt thans den ouderdom van veertig jaaren bereikt, en was dus lang, in de Geleerde Wereld, onbekend gebleeven. Zyne Verhandeling over de Nadeelen der Weetenschappen, door de Academie van Dyon, in den Jaare 1750, met den prys bekroond, deedt hem eerst uit de duisternis te voorschyn treeden. Nimmer werd eene Wonderspreuk met verleidender Welspreekenheid beweerd. Het onderwerp was niet nieuw, de vermaarde hendrik cornelius agrippa hadt lang voorheen poogen te bewyzen, dat de Weetenschappen het Menschdom ten nadeele strekten. Maar rousseau gaf aan zyn onderwerp alle de bevalligheden om als iets nieuws voor te komen; vernuft en geleerdheid schitterden beurtlings. Verscheide Schry- | |
[pagina 474]
| |
vers vielen zyn gevoelen aan. Onze Wysgeer verdeedigde zich; het eene geschilschrift volgde het ander; en alleen ten oogmerke gehad hebbende eene Academische Verhandeling te schryven, vondt hy zich in een heftigen pennestryd ingewikkeld. Zyn Vertoog over de Ongelykheid onder de Menschen, en den Oorsprong der Maatschappye, is vol van stoute grondstellingen, en zonderlinge, zo geen buitenspoorige, denkbeelden. Hy wilde bewyzen, dat alle Menschen gelyk zyn; dat zy gebooren waren om in eenzaamheid te leeven; en dat zy, zich by elkander in Maatschappyen zamenvoegende, de orde der Natuure hadden omgekeerd; met één woord, door te zeer altoos den wilden Man te verheffen, vernedert hy den gezelligen Man te veel. Doch, schoon zyn Stelzel valsch zy, heeft hy zich van zyne pen, om 't zelve op te maaken, ten meesten voordeele bediend. Dit Vertoog, en inzonderheid de Opdragt van 't zelve aan 't Gemeenebest van Geneve, behooren onder de meesterstukken der Welspreekenheid, waar van de Ouden ons alleen een denkbeeld gegeeven hadden. Zyn Brief aan den Heer d'alembert, over het voorstel om te Geneve een Schouwburg op te rigten, in den Jaare 1757 uitgegeeven, behelst, benevens eenige wonderspreuken, de gewigtigste waarheden. Deeze Brief van zo veel aanbelangs, met betrekking tot de Zeden in 't algemeen, en tot het Gemeenebest van Geneve in 't byzonder, was de eerste oorsprong van dien haat, welken voltaire hem zints altoos toedroeg. 't Verdient, nogthans, onze opmerking, dat rousseau, die vyand van Tooneelspelen, zelve een Blyspel heeft laaten drukken, en een Herdersstuk aan het Tooneel aangebooden, waarvan de Verzen en de Muzyk zyn werk waren, en waarin hy de eenvoudigheid van de gevoelens en zeden des Landvolks zorgvuldig hadt in agt genomen. Onze Schryver, die uitmuntende gaven voor de Muzyk bezat, hadt dezelve, met veel smaaks, van zyn vroegste jeugd af, aangekweekt. Zyn Woordenboek over de Muzyk is een der beste werken van die soort. Zyn briefswyze Roman, Julia, of La Nouvelle Heloise, ook onder den naam van Eloisa bekend, maakte hem zeer vermaard. Dezelve is, gelyk de meeste werken van uitsteekende Vernuften, vol treffende schoonheden, afgewisseld door groote gebreken. Zyne Emilius maakte nog meer gerugts dan zyne Eloisa. 't Is algemeen bekend, dat deeze zeer Zede- | |
[pagina 475]
| |
kundige Roman zich voornaamlyk tot de Opvoeding bepaalt. Rousseau is zeer bezorgd om de Natuur te volgen; en, indien zyn stelzel, in eenige opzigten, verre afwykt van de algemeen aangenomene denkbeelden, het verdient, in andere opzigten, zeker met behoorelyke omzigtigheid, daadlyk te werk gesteld te worden. Alle zyne redenkavelingen tegen de Weelde, tegen de Schouwburg-vermaaklykheden, tegen de Ondeugden en Vooroordeelen deezer Eeuwe, zyn der penne van een plato, en van een tacitus, waardig. Zyn styl is volkomen zyn eigen. Zomtyds, nogthans, tragt hy dien van montaigne te volgen, een Schryver hoogst door hem bewonderd; zommige van wiens gevoelens en uitdrukkingen hy heeft doen herleeven. Het gedeelte van dit Werk, waar op het meest te zeggen valt, is het derde Deel, vol tegenwerpingen tegen den Christlyken Godsdienst. Hy heeft, in de daad, eene verheevene Losspraak van het Euangelie opgesteld, en een alleraandoenlykste schildery van den Godlyken Grondlegger des Christlyken Godsdiensts gegeeven; maar hy tast de Wonderwerken en de Voorzeggingen, die de hemelsche Zending van christus staafden, op het onbescheidenst aan; hier door stoorde hy zyne rust. Van den Jaare 1754 hadt hy, op een klein Landgoed, niet verre van Montmorenci, gewoond; een verblyf, 't geen hy verschuldigd was aan de edelmoedigheid eens Ontvangers der Algemeene Inkomsten. Hier leefde hy, op eene wyze, aan den eenen kant verwyderd van de harde strengheid der oude Hondsche Wysgeeren, en, aan den anderen kant, vervreemd van die Weelde, welke de rykdommen vergezelt, en maar al te dikwils derzelver edelst gebruik vernietigt. Gelukkig zou hy in deeze eenzaamheid geweest zyn, hadt hy het Gemeen, 't welk hy zich geliet zo zeer te veragten, kunnen vergeeten; maar eigenliefde en roemzugt waren rousseau zo natuurlyk als gemeener slag van Schryveren. Het Parlement van Parys veroordeelde dit Boek in den Jaare 1762, en ving een regtsgeding aan tegen den Schryver. Dit noodzaakte hem die Stad te ruimen. Hy wilde na zyn eigen Vaderland wederkeeren; doch vondt de poorten voor hem geslooten. Dus verbannen uit zyne Geboorte-Stad, zogt hy eene schuilplaats in Zwitzerland, en vondt 'er eindelyk eene in het Vorstendom Neufchatel. Zyn eerste werk was zyn Emilius te verdeedigen tegen den Aardsbisschop van Parys, die dit Boek veroordeeld hadt. Zyne Brieven van den Berg zagen kort daar op het licht; doch | |
[pagina 476]
| |
dit Geschrift, min cierlyk opgesteld dan de Brief aan den Aardsbisschop van Parys, en vervuld met schampere uitdrukkingen tegen de Overheden en Geestlyken te Geneve, verbitterde de Protestantsche Leeraaren, zonder hem met de Roomsche Geestlykheid te verzoenen. Rousseau hadt, in den Jaare 1753 de Geloofsbelydenis der laatstgemelde openlyk verzaakt; en, 't geen zeer opmerkenswaardig is, zulks gedaan op den eigen tyd dat hy zich bepaalde in een Roomsch-Catholyk Land te gaan woonen. Deeze verandering kon hem, egter, de agting der Hervormde Leeraaren niet doen herwinnen, en de bescherming des Konings van Pruissen, wien het Vorstendom Neuschatel toebehoort, kon hem niet beschutten tegen de vervolging des Leeraars van het Dorp, waar hy zich hadt te nedergezet. Hy nam daarop het besluit om na Engeland te verhuizen; doch welhaast geraakte hy overhoop met den vermaarden hume, die hem derwaards uitgenoodigd, en een aangenaam verblyf in Derbyshire bezorgd hadt. Wy zullen in geen breed verslag treeden van dit geschilGa naar voetnoot(*). Misschien bewees onze Engelsche Wysgeer zyne goeddaadigheid niet met eene omzigtigheid, kiesch genoeg voor het character en den zonderlingen aart van zynen Vriend; en 'er is alle grond om te gelooven, dat dit al de belediging was. Het zieklyk gestel van rousseau, eene sterke en sombere verbeeldingskragt, eene aandoenlykheid, welke te veel omzigtigheids vorderde, een ligtgeraakte | |
[pagina 477]
| |
aart, met geen kleine maate van wysgeerige trotsheid, kon rousseau misleiden, ten opzigte van eenige schuldlooze handelingen zyns weldoenders, en hem ondankbaar maaken, wanneer hy zelve niet vermoedde ondankbaar te zyn. Rousseau keerde weder na Frankryk. Zyne Voorstanders verzorgden hem de vryheid om in Parys te mogen woonen, onder beding dat hy niets zou schryven 't geen den Godsdienst en het Staatsbestuur betrof. Hy hieldt zich heilig aan dit beding; en schreef niets. Zich vergenoegende met het vreedzaam leeven eens Wysgeers, bepaalde hy zyne verkeering tot een klein getal uitgeleeze Vrienden, vermydde het gezelschap der Grooten, en liet zich niets op Wysbegeerte of Vernuft voorstaan. In May des Jaars 1776, aanvaardde hy de uitnoodiging van den Marquis en de Marquisinne de girardin, die eene kleine nette wooning voor hem gereed gemaakt hadden op een kleinen afstand van hun vermaaklyk Kasteel Ermenonville, omtrent dertig mylen van Parys. Deeze verblyfplaats was volmaakt in den smaak van rousseau. Alle dagen vermaakte hy zich in een nabygeleegen woud, met Planten voor zyne Kruidverzameling te zoeken. De Marquis, zelve een Wysgeer, liet hem zyne zugt voor 't landleeven opvolgen, en stelde de Schriften van deezen zonderlingen Man zeer hoog. Dikwyls hadden zy Muzyk-partyen, welke hy bywoonde; en hy stelde verscheide Zangstukjes op in dien eenvoudigen styl der Natuure, hem zo byzonder eigen. Onder andere bragt hy eenige plaatzen van shakespeare in muzyk, en speelde ze zelve verrukkend op een Forte Piano. Op dit Landgoed stierf rousseau den tweeden van July des Jaars 1778Ga naar voetnoot(*). Deeze beschryving van 't Leeven diens grooten en zeldzaamen Mans, zullen wy besluiten met de opgave van zyn Character en van zyne Schriften, zo als deeze geschetst zyn door de meesterlyke penne van Dr. beattie; dit zal eene genoegzaame verschooning weezen dat wy in het voorgaande op geene meer byzondere wyze daarvan spraken. ‘Ik merk,’ schryft Dr. beattie, ‘rousseau aan als een Zedekundig Schryver, als een eerst Vernuft. Aandoenlykheid van hart, 't vermogen van uitgebreide en nauwkeurige waarneeming, leevendigheid en vuur van Verbeeldingskragt, en een Styl, ryker, kragtiger en | |
[pagina 478]
| |
fraaijer dan die van eenig ander Fransch Schryver, zyn de onderscheidende merktekens van rousseau. In zyne bewyzen slaagt hy niet altoos even gelukkig, te dikwyls neemt hy zwellend spreeken voor bewyzen, en eene veronderstelling voor eene uitgemaakte zaak; doch zyne welspreekenheid, wanneer hy het hart zoekt te raaken, is onwederstaanbaar. Een grooter aantal gewigtige gebeurtenissen, raakende het Menschlyk hart, is 'er te vinden in zyne werken, dan in alle de Boeken van alle de Twyfelzugtige Wysgeeren, zo oude als hedendaagsche. Doorgaande vertoont hy zich als een Vriend der Deugd, des Menschdoms, des Natuurlyken, en zomtyds des Christlyken, Godsdiensts. Geen, nogthans, zyner beste Werken is vry van ongerymdheid. Zyne redenkavelingen over de Uitwerkzels der Weetenschappen, als mede over den Oorsprong en Voortgang der Menschlyke Maatschappye, zyn wydloopig, onnaauwkeurig en dikwyls zwak: zeer verkeerd door zyne eigene bespiegelingen, zo wel als door een ingewikkeld geloove aan de onbepaalde verzekeringen van Reizigers, en de Stelzels eeniger geliefde Fransche Wysgeeren. Hy schynt in deeze, en dikwils ook in zyne andere, Schriften, dierlyk vermaak, en lichaams volkomenheid, voor 't geluk en de volmaaking van den Mensch te houden. Zyn plan van Opvoeding, schoon, in veele opzigten, verwonderlyk, is in andere oordeelloos, gevaarlyk, en, over 't 't geheel, onuitvoerlyk, 't Character van Julia's Minnaar is, in de daad, met eene meesterlyke hand geschetst, en wel doorgehouden; doch Julia heeft twee Characters, en wel twee onbestaanbaare Characters. De Vrouw van Wolmar is eene geheel verschillende Persoone van de Meestres van St. Prieux. Wolmar zelve is een onmogelyk Character: ontbloot van beginzels, en, nogthans, streng deugdzaam: onaandoenlyk, en nogthans vatbaar voor tederheid en verknogtheid; kiesch in zyne denkbeelden van eer, en egter zich niet schaamende eene Vrouw te trouwen, welke hy wist dat alle gunsten voor een ander veil hadt. Eenige der aanmerkingen van deezen Schryver over den aart des Christendoms, en het Character van den Godlyken Grondvesster, zyn niet alleen voortreflyk, maar, by uitstek, voortreflyk; en ik denk dat geen Christen ze kan leezen, zonder dat zyn hart getroffen wordt. Doch 't geen hy zegt van de ongerymdheden, welke hy zich verbeeldt, dat in de gewyde Geschiedenissen voor- | |
[pagina 479]
| |
komen; van de onvoegelykheid der blykbaarheid uit de Wonderwerken ontleend; van de maate der blykbaarheid, welke, zyns oordeels, eene Godlyke Openbaaring moest vergezellen, (welke, gelyk hy ze voordraagt, onbestaanbaar zou weezen met 's Menschen vrye werkzaamheid in een staat van Beproeving,) wat hy hier van, en van verscheide andere gewigtige Godgeleerde Onderwerpen, zegt, verraadt eene maate van onkunde en vooroordeel, waar over hy zich als Wysgeer, Geleerde, en Man, ten uitersten behoorde te schaamen. Het blykt dat hy verlegen is over zyne twyfelingen, en egter, maakt hy, zonder ooit onderzogt te hebben, of zy wel dan kwaalyk gegrond waren, geene zwaarigheid om al zyne welspreekenheid aan te wenden, met oogmerk, ten einde hy ze anderen inboezeme: een gedrag, 't welk ik altoos als onheusch, onregtmaatig, ja wreed, zal veroordeelen. Hadt rousseau de Heilige Bladeren en de Schriften van verstandige Godgeleerden beoeffend, en met zo veel aandagts geleezen als het blykt dat hy besteed hebbe in 't leezen der Boeken, en het aanhooren der Gesprekken, der Fransche Ongeloovigen, als mede in het opmerken van de onchristlyke Gebruiken en verkeerde Leerstellingen, door zommige Kerklyken aangenomen en beweerd, ik durf hem verzekeren dat hy het by zichzelven geruster zou gehad, zyne Werken meer waarde zou bygezet, en zyne gedagtenis by alle Braaven veel dierbaarder zou gemaakt hebben. Rousseau is, myns oordeels, een groot wysgeerig Vernuft, doch wild, ongeregeld en dikwyls tegenstrydig; door de heerschende mode van den tyd, welken hy beleefde, en, door zyne begeerte om voor een Vrydenker en stout Spreeker gehouden te worden, tot de party des Ongeloofs overgeslaagen; doch te teder van hart, en te leevendig van verbeelding, om een volslaagen Ongeloovige te worden. Hadt hy geleefd in eene eeuwe min tot onderstellingen geneegen, hy zou zich als een Zedekundig Wysgeer van den eersten rang onderscheiden hebben.’ |
|