De omkoopbaare regter.
(Lettres edifiantes & curieuses.)
Twee Grieken bragten eene zaak voor den Cadi of Stadsregter. Een der Partyen hadt papieren en bescheiden in zyn voordeel; en hy bepleitte zyn stuk met alle welspreekenheid, die bewustheid van Regt en Belang kunnen inboezemen; de Omstanders geloosden dat hy Party tot zwygen gedwongen hadt, en veroordeelden dezelve reeds in 't harte. - Dan deeze verscheen met een vertrouwend gelaad, als zeker van te zullen zegepraalen. In stede van bewysstukken mede te brengen, hadt hy in zyne hand eene rol wit Papier. Toen de eerste uitgesprooken en alles bygebragt hadt, tradt hy nader, en, zonder tyd met redenvoeren te spillen, terstond tot de zaak. Aan den Cadi het Papier, met gouden stukken gevuld, toereikende, sprak hy: Myn Heer, alles wat myne Party gezegd heeft, is valsch; zie hier het bewys door getuigen, ik bid u zelve ze te onderzoeken. - De Cadi ontving het Papier, ontrolde 't zelve, en de Sequinen geteld hebbende, voerde hy den eersten te gemoet: Myn Vriend, uwe redenen zyn goed: doch deeze Man heeft veertig Getuigen van eene beproefde egtheid, die tegen u verklaaren. Ik moet u veroordeelen, ten minsten, in gevalle gy geene zo goede, en in zulk een aantal bybrengt. Deeze het vennogen, of den wil, niet hebbende, om veertig Sequinen te schenken, moest het pleit verliezen.