Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAntwoord, op de vraag, ten opzigte der genegenheid van eenigen, en des afkeers van anderen, omtrent zommige huisdierenGa naar voetnoot(*).Eer ik de oorzaaken ontvouwe van den Afkeer en de Genegenheid, die veelen schynen te hebben voor Huisdieren, moet ik deeze schynbaarheid ontdoen van alles, 't geen dikwyls alleen gemaaktheid, trotsheid, beuzelagtigheid en onoplettenheid is. Zo lang als deeze kleinigheden invloed hebben op den smaak of afkeer, die de Vrouwen, en de Mannen naar de Vrouwen gelykende, betuigen te | |
[pagina 438]
| |
hebben voor Honden, Katten, Vogelen, enz., heeft die smaak en wansmaak niets natuurlyks. 't Zou hoogst onregtmaatig weezen ten voor- of ten nadeele van iemands Character te besluiten, uit zyne genegenheid tot, of afkeer van, deeze onschuldige Dieren. Alles is Gemaakt in die soort van drift. 'Er zyn Vrouwen, die, door haare onkunde en bedryfloos leeven, vermaak scheppen in haar Hondje, Kanarie, Papegaai, enz., en gelooven dat zy deeze Beesten op 't hoogst beminnen, om dat ze haar ten hulpmiddel dienen tegen de verveeling, ten allen stonde, wanneer zy niet voor het Toilet zitten, in Schouwburg, of aan de Speeltafel zyn. Andere, die, by dezelsde bedryfloosheid, op den naam van Aandoenlyk gesteld zyn, maaken veel ophefs van haare zwakheden, en zouden ze gaarne voor kenmerken van Deugd doen doorgaan. Met haar moet men zich bedroeven over het dik en vet worden van haar Schoothondje, over het sterven van haar Kat, en, by die treffende gelegenheden, nevens haar weenen; de schoone traanen, welke zy stortte, verheffen, en zich niet te min verzekerd houden, dat al het belang, 't welk zy daar in stelt, hervoortkomt, uit den lof, welke zy voor haare Aandoenlykheid afpracht. Een Dame van een' leevendigen en driftigen aart zou zich gestoord, en verhinderd, agten, door de zorgen, welke die kleine Huisdieren eischen; zy slaat 'er nauwlyks het oog op, en merkt ze aan als beweegende en geraasmaakende Werktuigen, die egter min beweeging en minder geraas maaken dan zy zelve; zy weert van zich af de liefkoozingen, die zouden kunnen strekken om de tuin overhoop te werpen, de planten te verscheuren, en de bloemen te vernielen, waar mede zy veel opheeft; zy gelooft te schitteren, als zy de zodanigen, die met een ander oog dan zy deeze kunststukken der Natuure beschouwt, hartig uitlacht. Een ander, ingewikkeld in den draaykring der groote wereld, nieuwsgierig na, en onderrigt van, alles wat daar omgaat, werkzaam uit den aart, verpligtend van character, en gevolglyk altoos bezig, vermenigvuldigt, om zo te spreeken, zichzelve in goede diensten te kunnen doen, en vermaaken, waar in zy deelt, te bezorgen; zy heeft geen tyd om de minste aandagt te besteeden op weezens, die enkel uit | |
[pagina 439]
| |
Instinct werken, wier taal zy niet verstaat, en noch minder spreekt. Een derde, fier op haare Schoonheid, op haare Geboorte, op haaren Rang, en de Gunsten haar betoont, versmaadt alles wat niet naar het Hof smaakt; hoe zou zy zich kunnen vernederen, om zulke geringe Schepzels te beminnen, te bezorgen? In den rang der Onverschilligen ten opzigte van de Huisdieren, mogen wy nog plaatzen, die de rol van fraaije Vernuften of de Godsdienstige speelen. Zy zouden 't zich schaamen, of zwaarigheid maaken met die Weezens om te gaan, in hun denkbeelden of gevoelens te veronderstellen, zich te laaten aandoen of aftrekken door Werktuigen, bykans gelyk aan een Uurwerk, en, om zich met hun te bemoeijen, het leezen eener afgetrokke Verhandeling, of de in 't oogloopende Godsdienstverrigtingen, te staaken; en, over 't geheel, de waardigheid van hunne eigene natuur te verlaagen, door meer dan eene overeenkomst tusschen het Menschlyk Geslacht en de Dieren te veronderstellen. De Mannen zyn niet meer vry dan de Vrouwen van deeze valsche Versmaading of Beesten-liefde. De dolle liefhebbers van Paarden zelve, beminnen, voor het grootste gedeelte, in de daad, niets anders, dan hunne bekwaamheid om ze uit te kiezen, hunne afgerigtheid om ze te bestuuren, en het vermaak 't welk zy daar van genieten. Niets volstrekt, niets van dit alles, draagt de kenmerken van weezenlyken Afkeer, of weezenlyke toegenegenheid omtrent de Huisdieren. Maar hy, die openlyk dezelve veragt, zo dat hy ze, zonder medelyden, ziet lyden; hun, zonder wederzin, kwaad doet; geen dieren houdt dan die hy volstrekt noodig heeft, en ze alleen geschaapen agt om hem ten dienste te staan; die, onbeschoft en barbaarsch, onschadelyke Schepzels, welke hy niet voortgebragt heeft, mishandelt of verdelgt, daar zy het regt hebben om te leeven, en het goede, zo wel als wy, in hunnen kring te genieten; die, zonder ontroering, het geschreeuw en gejammer hoort van een mishandeld of zonder noodzaaklykheid gedood Beest, heeft zeker een koel of zelfs een wreed hart. Men gaa na wat 'er wordt van Kinderen, die zich vermaaken met Vogels den hals om te draaijen; van Dienstbooden, die 'er een spelletje van maaken om een leevende Muis een Kat voor te werpen, of Honden, die hun verveelen, te vergeeven; men merke op, welke de doorgaande | |
[pagina 440]
| |
geaartheid, en de maate van goeddaadigheid, is der zodanigen, die altoos, met onbeschoftheid, een Dier, 't geen hun vriendlykheid betoont, wegstooten, die Paarden afbeulen; men zal zien dat deeze woestheid toeneemt, door de hebbelykheid van ze niet tegen te gaan; maar, in tegendeel, toe te juichen, terwyl ze eindigt in gevaarlykheid voor de Menschlyke Maatschappy, wanneer een kwaalyk begreepen eigenbelang hun aanzet om der aangewende wreedaartigheid bot te vieren. Niets, daarentegen, heeft men te vreezen van die bedagtzaamer en tederder Zielen, die de gewoone Huisdieren houden voor wonderwel bezintuigde, verstandige, erkentlyke en getrouwe Weezens, onzer zorge en bystand waardig. Een Mensch, billyk genoeg om hun bestaan te ontzien en te verlengen; die schroomt, om alles, wat gevoelig is voor smert, te doen lyden of in lyden te zien; die de Medgezellen zyner afzonderinge, zyner werkzaamheid, en dikwyls zyner ongelukken, gelukkig wil maaken; die vermaak vindt in hunne geaartheden te leeren kennen, en in hun te beminnen, en wederkeerig bemind te worden, zal een goed Vader, een goed Heer, een goed Echtgenoot, een goed Vriend, en bygevolge een goed Burger weezen. |
|