Gissing, waarom het, ten zuiden van de middaglinie, kouder is dan ten noorden, op gelyke graaden van breedte.
(Ontleend uit alexander wilson's, m.d. Observations, relative to the Influence of Climate.)
De Reizigers hebben dikwyls waargenomen, dat het ten Zuiden van de Middaglinie kouder is dan ten Noorden, op gelyke Graaden van Breedte. Dr. wilson geeft deswegen de volgende gissing aan de hand.
De hoeveelheid van Phlogiston, door de verrotting los gemaakt, in de beide zeer wyduitgestrekte deelen des Aardkloots, en op gelyke Breedte gelegen, hangt af van de hoeveelheid der Aarde, derzelver hoogte, de geregeldheid der oppervlakte, de menigte van Planten en Dieren daar gevoed. In dat gedeelte waar de oppervlakte het vlakst is, en deeze voortbrengzels in den grootsten overvloed voorkomen, zal de lugt meest vervuld zyn met Phlogiston.
Wanneer wy het oog slaan op het Zuider en Noorder Halfrond, ziet men, dat, aan de Noordzyde, de Aarde de helft van de geheele oppervlakte beslaat. De wateren zyn, op veele plaatzen, derwyze verdeeld, dat zy alleen aangemerkt kunnen worden als nauwe Kanaalen, langs welke de Lugt, met Phlogiston vervuld, heen gaat zonder des zo veel gezuiverd te worden, als wanneer zy over wyduitgestrekte Zeeën loopt. Daarenboven is het grootste gedeelte der Zee in het Noorden opgevuld met eene menigte van Eilanden, waar de groeiende en dierlyke zelfstandigheden geduurig blootgesteld zyn aan bederf, door de verrotting.
Ten Zuiden doet zich eene verbaazende Occaan op, zonder eenige uitgestrektheid Lands, behalven de Kaap der Goede Hoope, Kaap Horn, Nieuw Zeeland, Nieuw Holland, Nieuw Guine, die alle met elkander geen vierde, ja misschien geen vyfde, uitmaaken van het Oppervlak des Zuider-Halfronds. Kaap Horn is een hoog land, en steekt verre Zuidwaard uit; doch eindigt in een zeer dorre punt lands. - Deeze Landen zyn op een wyden afstand van elkander gelegen: bygevolge zyn de Winden, die 'er