Sentimentele wandeling.
Hoe schoon blinken de gespreide stralen der dalende Zon door deze bewelvde dreev: vrolyk spelen hier en daar de ruisschende grasjes in het licht der Zon, dat door de buigende takken blinkt. - Langsaam valt de avond: niet dan het einde dezer wandel-dreev, verre van my af, is verlicht door den rooden glans der zonne, die zig nog even uit het schemerende westen verheft. - Flauwer schynen zyne zwakke stralen op de witte stammen der beuken. - Er ontstaat eene verfrisschende koelte, die my de hitte van dezen dag doet vergeten, en my zagtjes tot de rust voorbereid. - Hoe rusten thans myne vermoeide oogen, die door de stralen der Zon schemerden, op het jonge groen. Weldadige avond! Heilige dreven! die my in de gouden eeuw der oude wereld overvoeren! - Gene verdorde bladeren ritselen om my; een beekje, dat over kleine witte steentjes murmelt, en 't zangryk gevogelte, dat een dankend avond-lied zynen Schepper opzingt, doen myn gevoelige ziel in verrukking wegzinken, en my der stervelykheid vergeten. -
In deze betoverende streek wil ik woonen! Dit priëel wil ik my toebereiden. - Geen dertele voet kome hier - in dit oord, waar het verderf nog gene voetstappen gedrukt heeft, de bloemen vertreden. Hier - waar alles groen, noch versch ontloken is, even als het uit de hand van den Schepper voortkwam. Maar - ach! hoe treurig word my alles. Waarom legt gy uw betoverenden sluier zoo schielyk af -! waar zyt gy bekoorlyke dreven? Helaas! langs het water - ja hier heeft de dood ook reeds hare treden heen gerigt. Hoe verdord is hier het gras - welke verzengde plaatsen! En daar ter zyde, Hemel ...! waar is uwe reuk - waar uwe schoonheid, bevallig roosje ...! hoe treurig hangt gy aan het gele takje -! uwe roode bladeren zyn reeds bruin en geel geworden! daar, op den