Van den anderen kant, myne Heeren, ontdekt gy Menschen, die een gevestigden afkeer hebben van alle Beesten; die, op het zien van een Kat, schrikken; die het liefkoozen van een Hond verveelt; die het dwinglandy noemen, wanneer zy genoodzaakt zyn een pootje van Petit te neemen, om ingang by zyn Meestres te maaken; die met allen, wier zinlykheid zich zo verre tot de Beesten uitstrekt, lachen, en het heiligschennis rekenen, wanneer zy iemand over den dood van een Hond of Papegaai zien huilen.
Gaarne zou ik zien dat iemand zich verledigde, om de oorzaaken deezer Genegenheid en deezes Afkeers te ontvouwen. Is het eene overmaat van Aandoenlykheid in deezen, en mangel aan Aandoenlykheid in geenen? - Verscheide waarneemingen, door my in 't eene en andere geval gedaan, doen my besluiten, dat dit stuk min beslist is, dan men, in den eersten opslage, zou denken. Ik heb Menschen gekend, die traanen stortten over den dood van een' Kanarie-vogel, en met drooge oogen het overlyden hunner Vrienden en Naastbestaanden hoorden; en ik kan niet denken, dat hy, die een Kat of Hond met zyn voet schopt, daar door alleen betoont onaandoenlyk te weezen voor Vriendschapsblyken. Ik geloof, dat het ontvouwen hiervan gelegenheid zou geeven tot gewigtige aanmerkingen, die geen oneere zouden aandoen aan uw Tydschrift, en ik bid u myne oogmerken te onderstennen door het plaatzen van mynen Brief.
Ik heb de eer van te zyn, en te blyven, enz.