Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZamenspraak tusschen Lucianus en lord Lyttleton, in de Elizeesche velden.‘De Geleerde thomas francklin, Hoogleeraar in de Grieksche Taale op de Hooge Schoole te Cambridge, deezer dage eene Engelsche Vertaaling van lucianus in 't licht geevendeGa naar voetnoot(*), heeft 'er eene Zamenspraak bygevoegd tusschen dien Schryver en Lord lyttleton, bekend door zyne Zamenspraaken der Dooden; de keurlykheid van dit Stukje, en de Waarneemingen in 't zelve, strekkende tot opheldering der Geschiedenisse van | |
[pagina 356]
| |
den Samosater, bewoogen ons het onzen Leezeren ter hand te stellen’.
lucianus.
Aan dien langzaamen tred, aan die reusagtige gestalte, dunkt het my dat ik Lord lyttleton zie naderen.
lyttleton.
Die doordringende opslag van 't oog, en schampere lach op 't gelaad, wyzen my aan, dat gy myn Vriend lucianus moet weezen. Fontenelle spreekt met my steeds van u, en van de verpligtingen, welke wy aan u, onzen ouden Meester, hebben. Ik kan u verzekeren, dat gy, van alle Schryvers der Oudheid, de Man zyt, van my, toen ik op aarde was, allermeest geagt.
lucianus.
En 'er is geen hedendaagsch Schryver, die by my hooger te boek staat dan de beminlyke, de fraaije, de eerlyke, de deugdzaame Lord lyttleton.
lyttleton.
Schoon lucianus nimmer de Man geweest hebbe om lofredenen te maaken, wil ik gelooven dat deeze uwe loffpraake zo opregt is als de myne, en hiervan heb ik blyk gegeeven door myne Zamenspraaken der Dooden. Zy, die de Menschen vleien, kunnen ze bedriegen; zy, die hun hof zoeken te maaken, ze verraaden; maar men doet de moeite niet om ze te volgen, zonder agting voor hun te hebben opgevat. En ik heb my bevlytigd, om u zo naby te komen als my mogelyk was.
lucianus.
Gy zyt 'er niet ongelukkig in geslaagd; schoon gy, om de waarheid te zeggen, (en gy weet dat men in deeze Gewesten de waarheid spreekt,) al te ernstig waart, om een goed navolger van lucianus te weezen, al te beschaafd tot het boertige, en al te verstandig om zeer te behaagen. Ik verklaar u rondelyk wat ik over dit stuk denk; daarenboven hangt de naam, welken gy in de Geleerde Wereld verworven hebt, niet alleen as van uwe Zamenspraaken; terwyl de myne myn geheele schat zyn: gevolglyk kunt gy veel gereeder dan ik, ten deezen opzigte, eenigen afslag veelen.
lyttleton.
Wat het vrolyke, het spottende aanbelangt, beken ik gaarne, dat ik u, met een zeer ongelyken tred, volgde. In uwe Schristen is een onuitputbaare bron van vervrolykende geestigheid, en ik geloof, dat geen Schryver, oude | |
[pagina 357]
| |
of hedendaagsche, in dit opzigt, u na de kroon steekt. Intusschen leest men, althans onder de Engelschen, uwe Schriften zo veel niet als die van veele Schryvers, verre beneden u; en ik vrees, dat lucianus, in alle Landen, en door alle tyden heen, enkel bewonderd is door een klein aantal oordeelkundige Leezers, die, vol eerbiedenisse voor de oudheid, smaak in uwe Werken vinden. Deezen zullen zeker altoos een onuitspreeklyk genoegen scheppen, in uw geestig hekelen en fyne boertery.
lucianus.
Maar ik denk, myn Vriend, dat dit geestig hekelen, die fyne boertery, welke gy de goedheid hebt my toe te kennen, my zo veel regts geeven op de algemeene goedkeuring, als alle andere bekwaamheid, welke een Schryver kan bezitten?
lyttleton.
Dat 's waar, en uwe veronderstelling zou desgelyks doorgaan, indien het even waar was, dat al de Wereld eene spotterny zo kiesch als de uwe kan voelen en smaaken. Maar, gelyk myn Vriend tristram shandy heeft opgemerkt: Het is allen Menschen niet gegeeven om smaak in 't aartige te vinden, hoe gaarne zy 't ook wenschen; die smaak is eene gaaf des Hemels.
lucianus.
Recht geestig te weezen, ik erken het, is eene Hemelgave, en zo is ook het vermogen om 'er smaak in te vinden; doch staa my toe, op te merken, dat de menigte altoos greetig zoekt wat een klein getal bezit. Schoon, onder duizend Menschen, misschien, 'er één enkelen gevonden wordt, die gevoelt wat rechtschaape Boert is; wil elk ondertusschen zich voordoen als iemand die des een recht bezef heeft. Gevolglyk zullen 'er maar weinig Geleerden weezen, die openlyk weigeren kennis met myne Werken te maaken, inzonderheid by uwe Landsgenooten, wier Geestgesteltenis tot het spotten, gelyk men my verhaald heeft, overhelt.
lyttleton.
't Kan zyn: maar die onder ons het meest leezen, hebben u nog in geen goed Engelsch gewaad gezien: en onze Geletterden zyn veelal te traag om u in 't Grieksch Gewaad te zoeken. Daarenboven beschuldigen zy u van verscheide misslagen, over welke het my weinig voegen zou te spreeken.
lucianus.
Ik bid u maak des geene zwaarigheid. Ik heb de vry- | |
[pagina 358]
| |
heid gebruikt om u myn gevoelen over uwe Schriften te zeggen, gy hebt omtrent de myne een gelyk regt. Zeg vry op, wat men ten mynen laste heeft.
lyttleton.
Om voor u niets te verbergen, myn Vriend, zy hebben veel tegen de duisterheid in uwe Werken.
lucianus.
Niets, Mylord, verduistert eene zaak meer, dan wanneer men dezelve door eene middenstoffe ziet, welke dezelve mismaakt of de waare kleur beneemt. Werp deeze schuld, bid ik u, op de dwaasheid der Uitschryveren zonder kunde, zonder smaak, die dikwyls door hunne inmengzels de zuiverheid van myn gehalte bedorven, en zich alle moeite der wereld gegeeven hebben, om my eene barbaarsche taal te doen spreeken, en grappen te doen zeggen, veel minder aartig dan de myne. Ondertusschen geloof ik, dat men, ondanks hunne vervalschingen, gemaklyk den waaren zin myner uitdrukkingen kan raamen, uit het algemeen beloop myner Schriften. Doch dit is slegts de geringste der beledigingen my aangedaan. De Overzetters, de Oordeelkundigen, en de Verklaarders hebben zamengespannen om my te misvormen, en agting te doen derven. 't Is niet noodig, Mylord, om u de lafheden aan te wyzen, welke zy op myne rekening gesteld hebben, en nooit uit myne pen vloeiden, schoon men ze in alle Uitgaven myner Werken vindt.
lyttleton.
Hier over, geloof ik, beklaagt gy u met regt; maar een Man van vernuft moet altoos verwagten, dat men hem meer letter-misdaaden, dan hy begaan heeft, zal ten laste leggen. Wat hier van ook zyn moge, gy hebt den troost van te mogen aanmerken, dat de verstandige Leezers, (en gy bekreunt u, zo ik denk, weinig aan de andere,) zeer wel aan de zigtbaare kentekens weeten te onderscheiden, wat waarlyk uit uwe pen gevloeid is, van 't geen men u valschlyk heeft opgedischt. Kan een redelyk Mensch veronderstellen, dat de oordeelkundige van den Timon, Toxaris en Hermotimus, zulk een slegt gebruik zou gemaakt hebben van zyn tyd en bekwaamheden, om den Vorstenmoord, den Harmonides en den Ontërfden Zoon te schryven? Of dat de geslaage vyand van Bygeloof zichzelven voluit tegenspreeke, door in goeden ernst de Starrewichelaary te verdeedigen? | |
[pagina 359]
| |
lucianus.
Gy verzwygt nog de laatste, schoon geenzins de minste hunner bedriegeryen. Gy spreekt niet van die Ocypus, door deeze Heeren mede op myn naam gezet. Het is een opstel van een jammerhartig Sophist, die, aangemoedigd, door den opgang welken myn Tragopodagra, een myner beste Werken, maakte, te raade werd my na te volgen in die weinig gelykende copy. - Maar dit is 't alles niet, waar over ik my beklaagen moet, deeze verpligtende Heertjes, die my toegeschreeven hebben, 't geen myn werk niet was, konden ook goedvinden my te ontrooven 't geen my toekwam; en door een haatlyk beginzel gedreeven, maakten zy geene zwaarigheid om Alcyon my te ontzeggen. 't Is onmogelyk, luidt de taal van een myner Vyanden, dat lucianus zich zulk een rechtmaatig denkbeeld van de Goden gevormd, en op zulk eene edele wyze gesprooken hebbe.
lyttleton.
In de daad, myn waarde Vriend, men heeft u slegt behandeld, maar, gelyk het Spreekwoord zegt: De Hond is dol, sla hem dood. - Men moet ook bekennen dat gy zeer vry uitgesprooken hebt van de Goden des Heidendoms; en het heeft my altoos verwonderd dat gy niet in ongelegenheid geraakt zyt door den Godsdienst uws Lands openlyk te bespotten.
lucianus.
Ik zal 'er u reden van geeven, Mylord. Ten tyde toen ik schreef, waren drie vierde, der geenen met welken ik iets te doen hadt, van myn gevoelen; niet alleen had ik de Spotters op myne zyde, maar ook het grootste gedeelte des Volks. - Voeg hier by, dat, schoon de Ouden, ten opzigte van den Godsdienst, zo veel yvers niet hadden, als uwe Wysgeeren van laater dagen, zy zeker meerder Menschenliefde bezaten; hoe verschillend hunne gevoelens mogten weezen, zy bragten elkander daarom niet om hals, gelyk gy, Christenen.
lyttleton.
Recht, myn Vriend, gy bezit nog uwe gewoone schamperheid. - Maar ik moet u voor den Regterstoel der Oordeelkunde beschuldigen van te veelvuldige herhaalingen. Eenige onzer Geleerden zeggen dat gy onderhevig waart aan een overloop van geest, en zo zeer met den gal der hekelaarye bezet dat ze uw kleur misvormde. Zo ras gy het wild hebt opgestooten, zet gy het na, tot dat gy geheel bui- | |
[pagina 360]
| |
ten adem zyt; en, om de waarheid te zeggen, gy gelykt naar een boom, die eene menigte van waterlooten uitschiet, welke noodwendig moeten afgesneeden worden.
lucianus.
Myne misslagen, ik vrees het, zyn te veelvuldig, even als de gelykenissen, door u bygebragt, om ze beter aan te wyzen. Ondertusschen komt dit alles hier op neder, dat ik zomtyds al te vermaaklyk worde, en dat ik eens in een goede luim zynde, my niet wist te bedwingen. Die overloop van geest, en die overtolligheid van hekelende vogten, zyn kwaalen, weinig bekend onder de hedendaagsche Schryvers; doch gy behoorde, ten minsten, medelyden te hebben met die 'er aan onderhevig zyn.
lyttleton.
'Er moge geest steeken in 't geen gy zegt; maar dit geeft geen reden. Dat wy, ondertusschen, ernstig spreeken, myn Vriend! Men heeft tegen u veel grooter bezwaaren, en 't zal, zo ik vermoede, u niet gemaklyk vallen, dezelve uit den weg te ruimen. Gy wordt beschuldigd van dikwyls de Wetten der Zedigheid overtreeden te hebben, en, gelyk myn Vriend pope wel heeft opgemerkt, is gebrek aan Welvoeglykheid, gebrek aan Verstand. Tusschen ons, gy hebt zekere vryheden genomen, die met allen vernuft der Wereld, of, 't geen op 't zelfde uitkomt, met al het vernuft van lucianus, niet verschoond of vergoelykt kunnen worden. Ik zou een aantal plaatzen, die de Eerbaarheid kwetzen, uit uwe Werken kunnen aanhaalen; doch voor tegenwoordig.....
lucianus.
Zyn 'er zulke plaatzen in, 't kan weezen, ik wenschte wel ze niet geschreeven te hebben. Ik gis gereedlyk, waar gy heen wilt, en beken rondborstig dat myn EzelGa naar voetnoot(*) wat sterk daar mede bezet is: maar, om my te bedienen van de uitdrukking uws even aangehaalden Vriends: Wanneer men met eene Gekheid zeer is ingenomen; (en dit was ik met myn Ezel,) kunnen wy bezwaarlyk voorzien, hoe verre die ons zal vervoeren.
lyttleton.
't Is waar: doch gy hebt, in dit stuk alleen, u niet vergreepen. Wat dunkt gy van het Boek der Liefde, 't geen gy niet zult ontkennen geschreeven te hebben? | |
[pagina 361]
| |
lucianus.
Ik beken schuld, gy hebt my overtuigd; maar de losbandigheid van zeden der eeuwe, waarin ik leefde, kunnen myne schuld verminderen. De Hoofdstof van dat Boek was het doorgaande Onderwerp der gesprekken, en men hieldt het voor zo onschuldig als het tegenwoordig misschien in Italie zou zyn. Gy zult zeggen, Mylord, dat ik zeer zwakke verschooningen voor myne zaak bybreng.
lyttleton.
't Zyn, in de daad, de beste niet. De grove ontugtigheden, welke men niet alleen in uwe Schriften, maar ook in die van meer Schryvers der Oudheid, aantreft, komen my zo veel te zeldzaamer voor, om dat gy, wellustige denkbeelden willende bedekken, zulks doet op eene veel behendiger wyze dan de kuischste hedendaagsche Schryvers; getuigen hiervan veele plaatzen in het even aangeroerde Stuk. Hoe dit bykome weet ik niet. Maar zeker wy zyn veel kiescher hierin dan gy gewoon waart.
lucianus.
Dit, in 't voorbygaan, bewyst geenzins dat gy veel deugdzaamer zyt dan wy waren; want, gelyk uw Vriend voltaire zeer juist heeft opgemerkt: De Schaamte is uit het Hart geweeken, en heeft de wyk op de Lippen genomen. Hy voegt 'er by, 't geen zeker niet in uw voordeel pleit. Hoe meer de Zeden bedorven zyn, hoe gepaster en kiescher de uitdrukkingen worden; men gelooft in de Taal te zullen herwinnen, 't geen men in Deugd verlooren heeft.
lyttleton.
Gy weet 'er u wonderlyk uit te redden. Maar dewyl wy bezig zyn aan dingen van deezen aart. Zeg my, zyt gy de Schryver van de Zamenspraaken der Hovelingen, door uwe Vyanden aan u toegekend? Wat my betreft, ik geloof dat ze uit eens anders pen gevloeid zyn.
lucianus.
Geen één derzelven heb ik geschreeven. Ik kan u verzekeren dat ze opgesteld zyn door een dier gewaande Geleerden, op welken ik het in myne hekelschriften zo zeer gelaaden had; hy wilde, buiten twyfel, myn geest met den zynen op één peil brengen.
lyttleton.
Ik heb 'er altoos zo over gedagt, want ze zyn zo laf als ontugtig, zo zeer ontbloot van geest als van betaamelykheid, en alle van zo weinig beduidenis als de gesprek- | |
[pagina 362]
| |
ken moeten weezen, door losbandige Hovelingen, op eene slegte plaats gehouden.
lucianus.
Gy hebt gelyk, Mylord, en ik zou my als gevloekt van Apollo hebben moeten aanmerken, indien ik myn papier met zulke schaamtloosheden bezoedeld hadt. Niettemin, ben ik, met al myn onzedigheid, en al myne ongeregeldheid, als gy over my wilt oordeelen uit het geen ik gedaan heb, zo slegt niet geweest als veelen zich verbeelden, en uit myne Werken opmaaken. Ik durf my op myn gedrag beroepen; het minst bedrieglyk merkteken van myn waar Character.
lyttleton.
Men heeft van uw Leeven en van uwe Werken nooit iets meer gegeeven, dan in 't wilde schermende en tegenstrydige berigten. - Ik zou my zeer aan u verpligt agten, wanneer gy my, onder deeze aangenaame wandeling, een berigt gaast van uwe Leevensgevallen.
lucianus.
Met al myn hart.
lyttleton.
Wat kort, indien het u gelieft; want ik heb weinig tyds.
lucianus.
Gy weet, Mylord, dat myn Geslacht, 't geen ik wel wil bekennen, dat geenzins onder de aanzienlykste behoorde, oorspronglyk Grieksch was, en uit Patra in Achaje kwam; van waar het zich, om redenen van voorzigtigheid, onnoodig hier op te haalen, na Samosate begaf, eene Stad van Commagene in Syrie, op den oever van den Euphraat; deeze Stad hadt de eer (want dit is eene by u geliefde spreekwyze,) om uwen Vriend lucianus ter Geboorte-Stad te strekken.
lyttleton.
Zeker is dit eene eer geweest voor die Stad; want wie zou, zonder die gelukkige gebeurtenisse, immer van Samosate hebben hooren spreeken? Ik herinner my niet ooit geleezen te hebben, dat dezelve een Man van vernuft, behalven u, voortbragt, en dikwyls verwonderde het my, onder 't leezen uwer Schriften, dat gy zo menigmaal van uwe Geboorte-Stad spreekt, als of gy 'er op roemde.
lucianus.
Ik zal u de rede hier van zeggen, Mylord, ik had voorzien, dat myne Vyanden, die in grooten getale waren, ze- | |
[pagina 363]
| |
ker die aanmerking zouden maaken, als ik zelve het niet by voorraad deedt. Zy zouden geduurig gesprooken hebben van Syrie, en my verweeten dat ik geen Griek, maar een Barbaar, was. Ik besloot, derhalven, hun voor te komen, en te doen weeten, dat iemand, te Samosate gebooren, zo wel kon schryven als zy. - Maar, om tot myne Leevensgeschiedenis weder te keeren, naardemaal myn Vader, een arm Handwerksman, geen geld hadt om aan myne opvoeding ten koste te leggen, kunt gy ligt bevroeden, dat deeze weinig betekende, en dat ik, ondanks myne reeds vroegontluikende zugt tot de Fraaije Letteren, zeer schaars gelegenheid vond om dezelve te voldoen; ik bleef gevolglyk, zeer lang, diep onkundig.
lyttleton.
't Is zeer te bevreemden dat gy, in weerwil van die ongunstige omstandigheden, u een styl, zo zuiver, zo fraay, en zo naauwkeurig hebt kunnen eigen maaken, te meer, in een eeuw van bastaardy; toen smaak en vernuft bykans in een hoek verschooven lagen, en in de geleerde Wereld nauwlyks een voetstap was overgebleeven van die volmaaktheid, waartoe Griekenland in vroegere eeuwen opklom. Het moet een zonderling verschynsel geweest zyn, te zien dat gy heen boorde door de duisternissen, waarmede de schoolsche wartaal alles bedekte, en met den zuiversten glans schitterde.
lucianus.
Indien ik als Schryver eenige verdiensten bezitte, kan ik dezelve aan niets anders toeschryven dan aan eene hebbelykheid, my, van myne kindsheid af, eigen, om altoos de Werken van de beste Schryvers voor oogen te hebben, als homerus, plato, xenophon, en twee of drie anderen. 't Gebeurde dikwyls, dat ik, voor myn Vader eene boodschap doende, dezelve leende of ontvreemde van lieden in de nabuurschap; ik doorlas ze met de grootste greetigheid, en beken rondborstig, dat ik alle agting, als Schryver, vervolgens verworven, aan hun heb dank te weeten. - 't Is niet noodig u hier te herinneren het ongeluk, 't geen my op myne eerste reize overkwam; noch het geschil, 't welk ik met myn Oom had. De Droom, dien gy, buiten twyfel, meer dan eens geleezen hebt, vermeldt u deeze lotgevallen. Ik zal u alleen zeggen, dat ik, naa deeze gedenkwaardige gebeurtenis, in 't huis myner Ouderen niets vindende dan een slegt onthaal, de eerste gelegenheid de beste waarnam om elders heen te gaan. Deeze deedt | |
[pagina 364]
| |
zich op. Ik pakte alles, wat ik bezat, by één, (de Hemel weet dat het niet veel zaaks was,) en sloeg volvrolyk den weg op na Antiochie. Daar, door de bezorging myner doorlugtige Beschermster, genoeg kundigheden, of althans genoeg onbeschaamdheids gekreegen hebbende, om eene School te openen, bestond ik het in de Redenkunst lessen te geeven; eene kunst toen zeer in de mode, en welker Onderwyzers doorgaans zeer gezogt en bewonderd werden, op de algemeene veronderstelling dat het niet moeilyker was de Welspreekenheid te leeren, dan het danssen of het fluitspeelen.
lyttleton.
Dit denkbeeld, hoe ongerymd ook, heeft, ten uwen tyde, te Antiochie niet alleen geheerscht; maar zich tot onze dagen uitgestrekt. Mylord chesterfield, een Man zo vol geest en smaak, was 'er mede ingenomen, en beweerde, dat ieder een, indien hy slegts wilde, een Redenaar kon worden, mits hy de moeite daar toe name. Het voorbeeld van zyn Zoon bewyst het tegendeel; doch gaa voort, bid ik u.
lucianus.
Welhaast verwierf ik agting, en myn arbeid om den jongen Adel de Welspreekenheid in te boezemen, bezorgde my een overvloed van penningen. Door dit middel, en het opstellen van Redenvoeringen, toen eene zeer gezogte Waar, maakte ik myn fortuin. Misschien zyn 'er, in de Verzameling myner Werken, nog van de Redenvoeringen voor handen.
lyttleton.
Ik geloof, dat gy, te Antiochie of Macedonie, ik weet niet net op welk eene plaats, nog een ander Beroep waargenomen hebt, en Regtsgeleerde geweest zyt.
lucianus.
Ik schaam het my, te moeten bekennen; maar 't is gelyk gy zegt. De Schoolsche Redenvoeringen, die ik, door lange hebbelykheid, zeer gemaklyk opstelde, en het gebruik, om het voor en tegen van een vraagstuk te verdeedigen, maakten my, eer ik het wist, bekwaam voor de pleitzaal. In deezen bogtigen doolhof, vol distels en struiken, ingetreeden, dwaalde ik langen tyd om, en slaagde niet ongelukkig in de kunst om beledigingen te zeggen, te liegen, en te hairklooven. In 't einde deedt een inwendig bezef van regt en onregt, en eenige knaagingen van 't geweeten, die ik niet kon afweeren, my een Beroep verlaaten, 't welk myn beurs zeer spekte. | |
[pagina 365]
| |
lyttleton.
Wy behoeven, myn waarde Vriend, uwe gedagten niet te weeten over de Pleitbezorgers; gy hebt ze klaar genoeg voorgesteld op veele plaatzen in uwe Schriften. Zeg my, bid ik u, werwaards gy vervaaren zyt, naa uw vertrek van Antiochie; want myn geheugen bedriegt my zeer, indien gy, geduurende uwe Jeugd, niet veel gezworven hebt.
lucianus.
Het bedriegt u niet, Mylord; het geld, in weinig jaaren, verzameld door de beide bovengemelde Beroepen, stelde my in staat om mynen Reislust te voldoen. Dus heb ik, geduurende de Regeering der twee antonynen, Ionie en geheele Griekenland, vervolgens Gallie en Italie, doorgereisd, van daar kwam ik, door Macedonie, in myn Vaderland. De zeer aangenaame reis, kunt gy ligtlyk begrypen, gaf my veel voordeels, ik verkreeg veele nutte kundigheden, ik leerde Menschen kennen, en dit was de grondslag van myn roem. Eindelyk, moede van zo veel omzwervens, besloot ik myn verblyf te neemen in de Hoofdstad des Ryks; en hooge jaaren beklommen hebbende, was ik alleen bedagt om vrede en rust te zoeken in den Schoot der Wysbegeerte.
lyttleton.
Deeze was, indien wy op uw schryven afmogen, in geen bloeienden staat, en helde, gelyk gy, na den ondergang.
lucianus.
Ik deed, nogthans, alles, om dezelve staande te houden, en, zo ik geloof, niet geheel zonder vrugt. 't Is waar, myn rang en middelen waren niet toereikende om dezelve te verdeedigen en te beschermen; ik had den geest myner beide Beroepen verlooren, en ik zag de behoefte met den ouden dag my naderen; maar gelukkig boezemde de Voorzienigheid, welke my bewaakte, eenen braaven Keizer het denkbeeld in, om my te begunstigen. De goede marcus aurelius ontving my in zyn Paleis, telde my in den rang zyner Vrienden en Medgezellen, en beschonk my met de Landvoogdy van Egypte, een post zo aanzienlyk als voordeelig.
lyttleton.
Ik geloof, dat gy, even als de groote Amptenaars, heden ten dage, een ander den last liet draagen, aan dit bewind vast, en u van de voordeelen bediende. | |
[pagina 366]
| |
lucianus.
Voorzeker, en ik sleet de rest myner dagen op de vrolykste wyze.
lyttleton.
Gy hebt een hoogen ouderdom beklommen. Zeg my, hoe hebt gy uwe dagen geëindigd; want de Schryvers, die van uwen dood gewaagen, stemmen zo weinig overeen, dat men niet weet, wien te gelooven.
lucianus.
Dat weet ik. Suidas heeft my van de honden laaten verscheuren, een ander my ter helle doen vaaren, (dit ondertusschen ziet gy dat bezyden de waarheid is,) en zulks om het opstellen van een klein Vertoog, Philopatris getyteld, aan 't welk ik nooit eenig deel gehad heb. Maar, by Hercules! de weezenlyke oorzaak myns doods was die vervloekte ziekte, die zo veele braave Mannen vóór my heeft weggerukt, en altoos de Geneeskunst zal braveeren, de Jicht. Zints lang had ik 'er eenige aanvallen van gevoeld, en zy rukte my, in het tachtigste jaar myns leevens, uit een bedorve Wereld, en voerde my over in de gezegende Gewesten, waar ik het geluk heb u aan te treffen.
lyttleton.
Ik heb altoos gedagt, uwe Tragopodagra leezende, dat gy de taal voerde van iemand, die alle de ongemakken gevoeld hadt, waar van gy eene zo aandoenlyke en oorspronglyke beschryving geeft. Doch het lange tydperk uws leevens in aanmerking neemende, hebt gy geen reden van te klaagen, dat Atropos uw leevensdraad te vroeg heeft afgesneeden; schoon het een trek van de snoodste ondankbaarheid was in eene Dame, door u tot den rang van eene Godin verheeven, haaren Vergooder te dooden.
lucianus.
Zulk eene belooning had ik niet verwagt; had ik het kunnen voorzien, zy hadt die eer niet genooten.
lyttleton.
Ik wil het gaarne gelooven. Ik bedank u voor uw onderhoud, en de gegeeven Leevensschets.
lucianus.
't Wordt myn tyd. Ik moet swift en rabelais opzoeken; ik zou deezen morgen met hun eene wandeling doen. |
|