| |
| |
| |
Zedelyke gedagten.
Niets is bekender en ontegenspreeklyker, dan dat alle menschen, vooral Jongelingen, naar uitstekende eer en glorie haken, en zelden, zonder afgunst, kunnen verdragen, dat die aan hunne tydgenoten worden toegeschreven. Maar, hoe is met deze sterke en algemene zugt overeen te brengen, de luiheid en vadzigheid der meeste menschen, en de weinige moeite, welke zy aanwenden, om het pad van eer en glorie te kunnen instreven?
De roem van eenen onverschrokkenen Held, of eenen beroemden Schryver te wezen, is zeker de grootste, en daarom de meest begeerde, eer. Maar hoe komt het nogtans, dat elke Eeuw zo weinig uitstekende Helden en beroemde Schryvers, (in vergelyking van het schier oneindig getal van menschen op de Wereld,) heeft voortgebragt?
Men zou, naar 't my toeschynt, niet geheel buiten het spoor dwalen, wanneer men stelde, dat het een en ander daar uit ontstaat, dat 'er, om waarlyk uit te munten, eene grootheid van Ziel vereischt wordt, waar van het gros der menschen de onweerstaanbare kragt niet gevoelt. 'Er niet door gedreven wordende, kunnen ze zig geen begrip vormen, van die alles overwinnende drift, welke 'er noodig is, om alle de zwarigheden, die zig aan een bekrompen vernuft opdoen, te boven te komen, ten einde een uitmuntend Man te worden.
De aandoening, die groote Zielen voelen, over alles, wat eenigzins eene verdenking van haare opregtheid insluit, of dat ten hunnen opzigte het voorkomen van hoon of veragting heeft, is zo treffende, dat hier door gemaklyk reden te geven zy van de buitensporigheden, welken zy daartegen dikwils begaan. Sterke driften en heftige gemoeds-aandoeningen, in allerhande opzigten, behooren veelal onder de kenmerken der doorlugtigste Mannen. 't Is een ongeluk, zegt Montesquieu, 't welk met de menschlyke natuur verbonden is, dat groote Zielen zelden gematigd zyn. En dewyl het altoos ligter valt zyne kragt te volgen, dan die in te binden, zo vindt men, in de classe van uitmuntende Menschen, eerder luiden, die buitengewoon braaf en deugdzaam, dan die ongemeen voorzigtig en gematigd zyn. - Van daar zoo veele voorbeelden van de buitensporigste geneigdheid van groote Mannen tot de Sexe; waardoor meermaals het lot van Steden en Gewesten, ja zomtyds van een gansch Volk of van het geheele Ryk, door het enkel woord van ééne Schoone, beslist is; zelfs dan, wanneer de Held, in den loop zyner overwinningen, door geen wederstand te stuiten, en door geen geweld meer te bedwingen ware.
Ouders, die in hunne Kinderen uitstekende gaven ontdekken, waardoor zy welhaast boven hunne tydgenoten staan uit te mun- | |
| |
ten, moeten daarom voorzigtig zyn, in het leiden hunner driften; en vooral in die, welken levendige Zielen schielyker, dan logge en stugge Jongelingen, voor het beminnelyk Geslagte gevoelen: want hunne geneigdheid eens aangestoken, of hunne liefde eens ontvlamd, is zelden te dempen of te verdooven; ze eindigt gemeenlyk niet, dan met eene volkomene voldoening. - Gelukkig zou het zyn voor het geheele Menschdom, indien aan alle groote Mannen eene Vrouw te beurt viel, als onze Landsgenoot, de onstervelyke Huig de Groot, heeft mogen erlangen.
Niets heeft meer invloeds op het gedrag der overige Kinderen van een Huisgezin, dan het braaf gedrag van het Oudste, vooral wanneer dat een Zoon is; om dat hy dagelyks door de Ouders, als een voorbeeld, aan de anderen kan worden aangeprezen, en het den Kinderen zeer eigen is, by navolging te leven. Een deugdzame Zoon is daarom de eer en het geluk van zyn geslagt; en het betaamt den Ouderen hem op een zeer hoogen prys te stellen. - In zulk een geval is 'er geen zwarigheid in een uitstekend betoon van agting voor hem. Maar in de gewoone omstandigheden is het eene gansch onverantwoordelyke zaak voor Ouderen, een doorstralend onderscheid tusschen hunne Kinderen te maken, en den eenen meer blyken van liefde dan den anderen te toonen. Dit verwekt een haat in de Kinderen jegens hunne Ouders, waarin ook die meest geliefde Kinderen betrokken worden; een haat, die dikwerf onuitrooibaar is, en gewoonlyk droevige gevolgen met zig sleept.
Het geluk eener groote menigte van menschen, van allerleie standen, hangt, buiten eenigen twyffel, grootlyks af van het Huwelyk. Dit gelooft, dit zegt, iedereen. Maar hoe zeer strydt ondertusschen doorgaans hier tegen, de handeling en denkwyze der Ouderen, in het uithuwelyken hunner Kinderen! Is derzelver waar geluk gemeenlyk in dezen de daadlyke dryfveer? Zou niet integendeel veeltyds het Geld, of uiterlyk Aanzien in de Wereld, het eenige beweegrad van den raad der Ouderen zyn?
Ieder mensch schynt eene natuurlyke geneigdheid te hebben, om zig by anderen bemind en aangenaam te maken. Dan, hoe is hier mede overeen te brengen, veeler onhebbelyke en stugge manier van onder de menschen te verkeeren? Hoe weinig is hun gedrag meerendeels geschikt, om aan anderen te behagen; daar 't veelal aan de ware vereischten mangelt. Hier toe naamlyk wordt vereischt, eene bevallige houding, een aangename toon, eene ongedwongene wyze van zig uit te drukken, gepaard met wezenlyke kennis van zaken, heuschheid, opregtheid en ongemaakte meegaanbaarheid. Deze zyn, althans naar myn inzien, de eenige geschikte middelen, om op den duur aangenaam en bevallig te wezen.
't Ontbreekt niet aan eene menigte van voorbeelden, in de wyde geschiedenissen van het Menschdom, waardoor de nauwkeurige onderscheiding der characters, of de juiste uitdeeling van loon en
| |
| |
straf, in de gebeurtenissen duidelyk gezien kan worden: zelfs zyn zommigen van die dermate treffend, dat ze vry algemeen aan eene onmiddelyke tusschenkomst der Godlyke Voorzienigheid toegeschreven worden. Maar, wanneer men het gedrag der menschen in 't algemeen gade slaat, dan schynt het, dat ze, of geheel onkundig zyn van deze zo zigtbare onderscheidingen, of roekloos daar henen leven, zonder dezelve eenigzins in opmerking te nemen.
'Er zyn veelligt geen menschlyke ondeugden, die in dit leven uitstekender gestraft worden, dan ontrouw, valschheid, onregtvaardigheid en hoogmoed; niet alleen door de natuurlyke strafgevolgen, noch de innerlyke overtuigde bewustheid van 't kwaad, die de scherpste verwytingen van 't Geweten ten smertlyken gevolge heeft; maar ook, door by uitnemendheid treffende vertooningen van 's Hemels ongenoegen, zelfs voor het oog van andere menschen.
Indien zy, die, buiten alle verpligting, na de regering van een Land staan, zig voor den geest bragten den last, dien zy daar door op hunne schouders laden, zouden zy niets meer noodig hebben, om hen van deze roeklooze onderneming te doen afzien. Veel meer nog zouden zy schroomagtig zyn om dien last te aanvaarden, indien zy eenmaal regt ernstig indagten, welke hier namaals de straffe der zulken zal zyn, die hun Vaderland, ik zal niet zeggen moedwillig verraden, maar door onkunde of onoplettendheid ten val brengen, en daardoor duizenden ongelukkig maken.
De Christelyke Godsdienst is buiten eenigen twyfel de schoonste van allen. Maar in welke vergelyking met deszelfs uitmuntendheid kan het dagelyksch nut, dat door denzelven onder de menschen te wege gebragt wordt, komen? Het Euangelie leert zagtmoedigheid, verdraagzaamheid, barmhartigheid, eensgezindheid, en nederigheid des harten. Intusschen hoort men onder de Christenen, niet minder dan onder de Jooden en Turken, van toorn, grimmigheid, wraakzugt, tweedragt en trotsheid des gemoeds.
't Is altyd onvoorzigtig, en een bewys, dat men geen genoegzame kennis van het menschlyk hart heeft, iemand iets te zeggen, dat hem, zonder van eenige nuttigheid voor hem te zyn, niet anders dan onaangenaam kan wezen. 't Is daarom altoos geen blyk van vriendschap, zynen Vriend te verhalen, wat 'er van hem of zyne daden gezegd wordt, wanneer de kennisgeeving daar van hem geen het minste voordeel doet, of hem geene gelegenheid geven kan, om 'er zig na te schikken: want de kwaadsprekendheid is ééne der algemeenste ondeugden onder de menschen.
De drift, om zig te wreeken over dezulken, die ons eenig kwaad deeden, ons kwalyk bejegenden, of, met ons gelyk staande, een middel gevonden hebben, om zig boven ons te verheffen, is, wanneer zy recht post gevat heeft, de vuurigste in onzen boezem. Zy kent dan dikwils geen palen, en bekreunt zig niet aan de middelen, welken zy ter hand slaat, om aan haar zelve te voldoen. - De te leur gestelde hoop van eene Minnares vooral
| |
| |
schaamt zig niet allerleie middelen te beproeven, om haren vorl gen Lieveling te drukken, en zo geheel te vernederen, dat hy voor altoos buiten de mogelykheid gerake, om zyne hand aar eene andere te kunnen geven. Haar wraaklust eindigt zelden anders, dan met haren dood. Deeze heftige togt, die den boezen van zo menig eene der schoone Kunne verslonden heeft, is minder sterk, en korter van duur by de Mannen.
Als men de waarde van den Christelyken Godsdienst nagaat en bedenkt, kan men, hoe vyandig men ook tegen denzelven zy, niet nalaten te erkennen, dat dezelve de wezenlykste lessen bevat, die geschikt zyn, om den mensch door zigzelven gelukkig te maken, en het heil der Maatschappy te bevorderen. Alle dingen die gy wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gy hun ook alzo, zegt de Zaligmaker; en zynen naasten lief te hebben als zig zelven, is één der voornaamste bevelen, die hy zynen aanhangeren gegeven heeft. Grondstellingen, waarin, ('t geen alle verstandige Wysgeeren moeten toestemmen,) de eenige ware grond van geluk op deze wereld gelegen is. - Wanneer men dien schoonen en beminnelyken Godsdienst altoos van deze zyde voordroeg, zo als dezelve, uit eigen aart, des menschen wezenlyk geluk met zig brengt, zou men 't met rede bykans onmogelyk mogen oordeelen, dat men deszelfs heilzame vrugten en uitwerkzelen niet onder de Christenen oogschynlyk gewaar zou worden; wy zouden 'er ongetwyfeld de vrugtbaarste gevolgen van bespeuren. Doch zins men ongelukkig den Godsdienst van de zedelyke Deugd, - zo voor elk mensch in 't byzonder als voor de burgerlyke zamenleving in 't algemeen, - heeft afgezonderd, of het verband tusschen den Hemel en de Aarde geheel los gemaakt heeft, is de Godsdienst over 't geheel van weinig nut of invloed voor de menschen op Aarde, en de Deugd heeft, om die rede, by het gros des Christendoms, weinig of geen bekoorlykheid.
Behalven de wyze van den Godsdienst voor te dragen, om denzelven van meer invloed te doen zyn, op het leven of de zeden der menschen, is 'er geene zaak, die, althans hier te Lande, meer verbetering noodig heeft, dan de opvoeding der Jeugd. De mensch beschouwd, gelyk hy doorgaans op zyn twintig a dertig jaren voorkomt, wanneer hy alle de Scholen der onderwyzinge doorgeworsteld heeft, is veelal niets anders dan een samenstel van vooroordeelen, of wel eene opeenstapeling van zaken, waarvan hy 'er geen één anders, dan op het gezag van Ouders, Vrienden, - (om niet te spreken van Knegts en Meiden,) - van Leermeesters en de Wereld aangenomen heeft, zonder eenig eigen onderzoek van wezenlyk aanbelang. Hoe tog wordt hem de Godsdienst veelal geleerd? Hoe wordt hy opgeleid zig voor het kwaad te wagten, en het goed te doen? Hoe wordt hy in alle kunsten en wetenschappen onderwezen? Hoe worden hem de belangen van zyn Vaderland ingeboezemd? Welke gevoelens van eer en deugd worden hem ter regelinge
| |
| |
van zyn gedrag aan de hand gegeven? Hoe wordt zyn hart gevormd, om naderhand eene Egtgenoote gelukkig te maken? - Omtrent deze en soortgelyke stukken heeft de opvoeding onzer Jeugd, (eene zaak van het uiterste gewigt,) buiten tegenspraak eene groote verbetering noodig. |
|