Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
Natuurlyke historie van den vygen-eeter.(Volgens den Heer de buffon.)
De Vygen-eeter, in 't Grieksch Συκανὶς, in 't Latyn Ficedula, in 't Italiaansch Beccafico, in 't Hoogduitsch Wustling, in 't Poolsch Sigoiadka, in 't Fransch Bec-figue geheeten, maakt, met den Ortolan, een der Lekkernyen van onze Tafela uit. Dit Vogeltje is zo schoon niet als welsmaakende: zyne geheele Pluimadie is donker, graauw, bruin, en dit zyn alle de kleurvermengingen, by welke de zwartheid der Staart en Vleugelpennen zich voegt, zonder dezelve te verheffen; een witte band, dwars over de vleugels, loopt het meest in 't ooge, en de meeste Vogelbeschryvers hebben deezen genomen als een onderscheidend kenmerk. De Rug is graauw-bruin, deeze kleur begint aan den Kop, en strekt zich uit tot den Stuit, de Hals is witagtig, de Borst is eenigzins bruin en de Buik wit, gelyk ook de buiten veertjes van de twee eerste Staartpennen; de Bek, zes linien lang, is spits. De geheele langte is vyf duimen, en de vleugels hebben zeven duimen vlugts. De kleuren van het Wyfje zyn droever en flaauwer dan die van het Mannetje. Het Zuiden is het eigen Land deezer Vogeltjes, zy schynen niet in Frankryk te komen, dan wanneer de sappige vrugten, waar van zy den naam ontleenen, ryp zyn. Zeer laat in den Voortyd verschynen ze, en vertrekken met de eerste koude in het Naajaar. In den Zomer doorzwerven ze, nogthans, een groot gedeelte der Noordlyke Gewesten; want men treft ze aan in Engeland, in Duitschland, in Poolen, ja zelfs in Zweeden; met den Herfst komen zy in Italie en in Griekenland weder, terwyl zy den Winter waarschynlyk in nog warmer Lugtstreeken doorbrengen. Met het veranderen van Lugtstreek schynen zy ook van aart te veranderen: want zy komen in benden in de Zuidlyke Gewesten, en houden zich, daarentegen, geduurende hun verblyf in de gemaatigder Landen, verspreid. Zy bewoonen de bosschen, eeten Insecten, en leeven in eenzaamheid, of liever in het aangenaam gezelschap van het Wyfje: hunne Nesten zyn zo wel verborgen, dat men veel moeite heeft om ze te ontdekken. Het Mannetje onthoudt zich, in dat saisoen, in den top van eenigen hoo- | |
[pagina 346]
| |
gen boom, van welken het een zagte wildzang laat hooren, die niet aangenaam is, en zeer naar dien van den Witstaart (Motteux) gelykt. De Vygen-eeters vertoonen zich met de maand April in Lotharingen, zy vertrekken in Augustus, of zomtyds eerder. In dit Landschap noemt men ze Muriers en Petits pinçons des bois, dit heeft niet weinig toegebragt tot verwarring; terwyl men ook den naam van Bec-figue, aan den kleinen Bosch-Leeurik geeft, eene soort, zeer van den Vygen-eeter verschillende; dan dit is de eenige misslag niet, omtrent den naam begaan. Om dat de Goudvink, in Italie, zich zeer op Vygen gesteld toont, zegt belon, dat de Italiaanen hem Beccafigi noemen, en neemt deezen voor den Vygen-eeter, van welken martialis gewaagt. Maar de Goudvink verschilt zo veel van den Vygen-eeter, door den smaak van zyn vleesch, 't welk zeer bitter is, als door den Bek, de kleuren en de geheele gestalte. In onze Zuidelyke Landschappen en Italie, geeft men den naam van Vygen-eeter, verward, aan alle onderscheide soorten van Bastaard-Nagtegaalen, en bykans aan alle Vogeltjes die een dunnen en spitzen Bek hebben: ondertusschen is 'er de rechte Vygeneeter zeer wel bekend, en men onderscheidt dien overal, door de lekkerheid van zyn vleesch. Martialis, die vraagt waarom dit kleine Vogeltje, 't geen zo wel Druiven als Vygen eet, eer den naam van de laatste dan van de eerstgemelde vrugt heeft aangenomen, geeft de voorkeus aan den naam van Vinette, waar mede men 't zelve in Bourgonje betytelt, om dat het de Wyngaarden bezoekt en Druiven piktGa naar voetnoot(*): nevens de Vygen en Druiven, aazen deeze Vogeltjes ook op Insecten en vinden smaak in Bingelkruid. Het geluid, 't welk de Vygen-eeters slaan, kan best worden uitgedrukt door bzi, bzi. Zy vliegen met sprongen; zy loopen en huppelen niet, als zy in de Wyngaarden zich op den grond onthouden; over de diepten en hoogten springen zy heen. Schoon deeze Vogeltjes niet dan omtrent de maand Augustus vertrekken, en niet in benden verschynen dan omtrent dien tyd in de meeste onzer Landschappen, heeft men ze zo gezien te midden van den Zomer in Brie, waar eenige waarschynlyk hun Nest maa- | |
[pagina 347]
| |
ken. In hun uittocht gaan ze by vyf of zes te gelyk: en worden in Bourgonje en langs de Rhone, waar ze op 't einde van Augustus, of in 't begin van September, komen, gevangen. In Provence voeren ze, met het hoogste regt, den naam van Vygen-eeters: men ziet ze, zonder ophouden, op de Vygenboomen, de rypste vrugten pikkende; zy verlaaten ze niet dan om de schaduw te zoeken in het hakhout en digtbegroeid kreupelbosch. In de maand September worden ze in groote menigte in Provence, op veele Eilanden van de Middellandsche Zee, en boven al op Malta, gevangen. Te laatstgemelder plaatze vertoonen zy zich, als dan, in een verbaazend aantal, en men heeft opgemerkt, dat zy, in hunnen Naajaars overtocht, in veel grooter menigte zyn dan by hun wederkomst in 't Voorjaar, even zo is het gesteld op het Eiland Cyprus, waar men 'er eertyds handel in dreef, ze werden in potten met azyn en riekende kruiden na Venetie gezonden; toen het Eiland Cyprus aan de Venetiaanen toebehoorde, kreegen zy 's jaarlyks van daar, naar 't getuigenis van dapper, duizend of twaalfhonderd potten met dit Wild gevuld. In Italie stondt ook de Vygen-eeter bekend onder den naam van den Vogel van Cyprus, (Cyprias, Ucelli di Cypro,) een naam dien hy, volgens willughby, tot nog in Engeland draagt, te weeten Cyprus-bird. Langen tyd zyn deeze Vogeltjes beroemd geweest als eene Lekkerny. Apicius noemt meer dan ééns den Vygeneeter met den kleinen Lyster als twee even lekkere Vogeltjes. Eustathius en atheneus gewaagen van de jagt op Vygen-eeters, en hesychius noemt het Net, waar mede men ze, in Griekenland, vangt. En, in de daad, niets is lekkerder, fynder, en malscher, dan de Vygen-eeter op den rechten tyd geëeten: zy leveren een smaaklyk vet beetje op, 't geen ligt te verteeren valt: het sap der keurlyke vrugten, waar mede zy zich voeden, zet 'er dien verheeven smaak aan by. Voorts kennen wy maar ééne soort van Vygen-eeters, schoon men dien naam aan veele andere gegeeven hebbe. Maar indien men denzelven wilde toevoegen aan alle Vogeltjes, die, in den Zomertyd, Vygen pikken, zouden de Bastaard-Nagtegaalen, en bykans alle Vogeltjes met een dunnen Bek, ja zelfs veele met dikke Bekken, dien naam moeten draagen: dit 's de zin van 't Italiaansche Spreekwoord. Nel' messe d'agosto ogni ucello e beccafico. Maar dit Volks-zeggen, zeer juist om uit te drukken de malsch- | |
[pagina 348]
| |
heid, welke de Vygen aan alle Vogeltjes geeft, die zich daar mede voeden, moet geenzins strekken, om soorten, anderzins zeer van elkander onderscheiden, by een te voegen, en dit te gronden op eene leevenswyze, die alleen van de plaats afhangt, en zeer verwisselt. Zulks zou de grootste verwarring invoeren, en hier toe zyn niet weinig Vogelbeschryvers vervallen. |
|