Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAandoenlykheid.De goede hoedanigheden van Hoofd en Hart worden zeldzaam by elkander gevonden: derzelver vereeniging vormt een waarlyk edel Character. Al te na gelykende aan Ondeugd is de Dwaasheid van kwaalyk bestuurde Goedhartigheid: de Wysheid der Onaandoenlyke is erger dan Dwaasheid. Het zelfde beginzel, 't welk den Mensch aanzet om Geluk te zoeken, of zichzelven uit Ongeluk te redden, port hem aan om anderen gelukkig te maaken, of hunne ongelegenheden te verminderen. Hoe minder Aandoenlykheid iemand bezitte, hoe zelfzoekender zyne neigingen zullen weezen: hoe gevoeliger hy zelve voor Geluk is, hoe meer hy zal overhellen om anderen gelukkig te maaken. Die zwakheid van zenuwgestel, welke iemand over beuzelingen ongerust maakt, en hem ongenoegen doet gevoelen zonder genoegzaame reden, moet onder de kwaalen gerekend worden: het is eene valsche Aandoenlykheid. Eenigen zyn meer Oploopend dan Aandoenlyk. Rechtschaape Aandoenlykheid is altoos genegen en gereed om misslagen over 't hoofd te zien, en beledigingen te vergeeven: schoon de Rede leeraare, dat men dit, by zommige gelegenheden, met voeglykheid en betoon van geest doe. De som van der Menschen Geneugten en Ongeneugten | |
[pagina 313]
| |
moet opgemaakt worden uit hunne onderscheide maate van Aandoenlykheid. Wat kunnen toch de zodanigen meenen, die spreeken van 't geluk des Onaandoenlyken? Kan men iets ongerymder bedenken dan het genot te benyden der zodanigen, die het vermogen om te genieten derven? | |
Smaak en vernuft.Eene oorspronglyke kieschheid van Smaak is het onafscheidelyk uitwerkzel en onlochenbaar merkteken van waare Aandoenlykheid: deeze behelst niet alleen een gevoel van Liefde, Medelyden, Dankbaarheid of algemeene Pligtschuldigheid, (want van deeze zyn zelfs de ruwste Gesteltenissen zelden geheel ontbloot,) maar is eene zekere fraayheid van ziel, die de liefde liefderyker maakt, en het genoegen eene nieuwe maate van genoegen byzet: dezelve is Vernuft en Smaak, de tederheid van Vriendschap, de beschaafdheid van Hoogagting, en de uitgeleeze bekoorelykheid der Liefde! Smaak is de Zuster der Deugd; de afstammeling van Smaak is Vermaak: uit Deugd wordt Gelukzaligheid gebooren: dit is een voordeel der Aandoenlykheid, en 't schenkt genoegen aan de zodanigen als vatbaar zyn voor het hoogst Vermaak: eene ondergeschikte dan egter zeer beminnelyke hoedanigheid, welke afhangt van de keurige onderscheidingen der Aandoenlykheid. Van de klaarheid der Zedelyke bevatting, hangt af het vermogen om het goede te verkiezen en het kwaade te verwerpen. Wat het Gemoed waarlyk verbetert, vermeerdert dit vermogen van verkiezen of verwerpen: dewyl het de onderscheidende kenmerken van goed en kwaad zigtbaarder en kenlyker doet worden. Alle onkunde van Schoonheid, of bedorvenheid van Smaak, is een spreekend gebrek: alle vordering en volmaaking daar in vermeerdert de Aandoenlykheid; de vermogens der Ziele, zo wel als des Lichaams, worden door het recht beoefenen daar van volkomener. Te vraagen of een gezuiverde, verbeterde en versterkte Smaak een voordeel is? komt eenigermaate op 't zelfde uit als te twyfelen of het beter is te zyn of niet te zyn, te leeven of niet te leeven? Iemand die den goeden Smaak derst is dood voor alle fyne Aandoeningen. 'Er is zo wel eene aangewende als eene natuurlyke Onaandoenlykheid; kwaade Smaak of averegtsch vooroordeel | |
[pagina 314]
| |
is aangeleerde Domheid. Te voelen is leeven: hoe meer derhalven dit gevoel opgewekt worde, hoe meer men leeft. Vernuft is het vermogen of de bekwaamheid in klaar te bevatten, en behoorelyk zamen te voegen, de denkbeelden en gevoelens, die betrekking hebben tot het geen nut is en den Smaak bevordert. Aandoenlykheid en Rede klimmen ten hoogsten toppunte als zy dezelve zamenstemmend by den anderen schikt. De Dicht- en Schilderkunst en Muzyk zyn Weetenschappen, die byzonder tot het Vernuft behooren. De Dichtkunst is de taal van verheeven en verfynde Drift. De Schilderkunst is stilzwygende Dichtkunde. De Muzyk is de spreekende toon van bezielde Hartstogt. | |
Dichtkunst, schilderkunst en muzyk.Een goed Dichtstuk is het werk der uiterste pooging van Menschlyke verbeeldingskragt en Oordeel. Enkele naavolging is beneden de waardigheid van Dicht-Schilderkunde en Muzyk. Een Kunstenaar moet de voorwerpen niet altoos vertoonen gelyk ze zyn; maar zodanig als zy strekken om eene aangenaame gesteldheid der ziele te streelen: of zo als dezelve in de verbeelding vergroot worden, wanneer deeze voorbereid is tot het aandoenlyke en hartstogtlyke. Ongevoelig te weezen voor het vermogen der Muzyk is in zo verre onkundig te zyn van de taal der kiescher Driften: doch het spreekt van zelve, dat hy, die nimmer de zagtere aandoeningen van medelyden of liefde gevoelde, niet begrype hoe de Muzyk die uitdrukke, of de ziel tot zulke zagte beweegingen opwekke. De Muzyk is een der middelen om de deugdzaame genegenheden der Ziele te streelen en te ontvonken: in zo verre dezelve strekt om dit einde te bereiken, verdient zy onze hoogagting: voor het overige dient zy nergens toe dan om de ooren te kittelen der geenen die geen hart bezitten, en wier waan altoos geëvenredigd is aan hunne Onkunde en mangel van Aandoenlykheid. In alle dingen moet het streelen der zinnen gepaard gaan met het streelen der Aandoenlykheid: dan vormt het de Ziel tot Deugd en Geluk. | |
[pagina 315]
| |
Liefde en vriendschap.Gelyk twee verschillende snaaren, ten zelfden tyde geroerd, overeenstemming veroorzaaken; eene hoedanigheid, welke geen van beiden, afzonderlyk, te wege kan brengen, zo zal Genegenheid en Hoogagting, zamenwerkende, Liefde baaren; eene Drift van beide verschillende en voortreflyker dan elk der gemelde op zich zelve beschouwd. Liefde en Haat, door geen Rede bestuurd, loopen meest al op dezelfde einde en oogmerken uit. De zodanigen zyn alleen vatbaar voor waare Vriendschap, die weeten wat voeglyk en bevallig is, om, by alle gelegenheden, gezegd en gedaan te worden, en genoegen scheppen in 't geen wel gezegd en welgedaan is. Een dwaas kan nooit de aangenaamheden der Liefde genieten: hy moge, 't is waar, iets smaaken van het louter dierlyk gedeelte; doch geenzins die tedere bevalligheden, die het vermaak vermeerderen, duurzaamer doen worden; zy zyn onkundig van het verruklyk mengzel van Liefde en Hoogagting, 't welk het genot doet aangroeijen. Zy tasten mis, die veronderstellen, dat de bestendigste Vriendschapsverbintenissen bestaan tusschen lieden van volkomen gelyke geaart- en hoedanigheden: zulk eene gelykvormigheid is eer geschikt om Mededinging dan Vriendschap te verwekken. Beter is aan den eenen kant eene grootere maate van Oordeel, en aan den anderen kant eene meerdere Aandoenlykheid; dat men wederzyds van elkanders volmaaktheden overtuigd is: deeze waarneeming geldt inzonderheid ten opzigte van de twee Sexen. Eene Kieschheid, welke aan zwakheid grenst, voegt eene Vrouwe; eene mindere zagtheid en meerdere sterkte verwagt men in een' Man: zy behooren te gader een volkomen Character te vormen, veel eer dan twee onderscheidene en beide volmaakte: de geaartheden van de eene Sexe worden door de volmaaktheden van de andere opgeluisterd. De Natuur heeft, door de Charactertrekken der Sexen te onderscheiden, alle mededinging tusschen dezelve geweerd; deeze zou ten hinderpaal van Vereeniging, van Liefde en Vriendschap gediend hebben. Welke byzondere onderscheiding ook de kieschheid van het Vrouwlyk Character merktekent, maakt de Persoon eener Vrouwe beminnelyker, en dit gaat ook door ten opzigte van haare zielsgesteltenisse: 't is die tederheid van Drift, die keurigheid van Smaak, en nauwlettende Zedigheid, der | |
[pagina 316]
| |
Sexe byzonder eigen, welke haar bevalligst maakt in de waardeering van verstandige Mannen. De tederheid der Vriendschap en der Liefde beschryft een engen kring: hoe sterker eene drift is, hoe ze zich naauwer bepaale. Nogthans zyn algemeene Goedwilligheid en Vriendschap geenzins met elkander onbestaanbaar. Verschillende graaden van agting stemmen overeen met de onderscheide graaden van verdiensten: Vriendschap wordt aangegaan en bevestigd door gewoonte en nauwe kennis: iemand moge een welwenscher van allen weezen; doch hy kan slegts voor weinigen Vriendschap hebben, en volkomen Liefde maar voor één. Het uitgebreid beginzel van Goeddaadigheid bevat een Vriend, een Huisgezin, het Vaderland, en de geheele Wereld: en, naar gelange van de uitgestrektheid deezes beginzels, is onze vatbaarheid voor Geluk ook grooter. | |
Moed en eer.Wy behooren Mannen-moed van Beestlyke woestheid te onderscheiden: 't is ongerymd te veronderstellen, dat Moed kan bestaan waar geen gevaar zich vertoont: de ziel die vatbaar is voor Eer kan niet onaandoenlyk weezen voor Vrees: deeze eerste aandoening de laatste, in het voorstaan eener edele zaake, overwinnende, is waare Dapperheid. Gramstoorigheid en Wraakzugt worden, maar al te dikwyls, genomen voor kentekens van een gevoel van Eer, doch geene hoedanigheden kunnen strydiger weezen met verfynde Aandoenlykheid. Eer betreft die deelen van 't Menschlyk gedrag, waar op de Wetten geen byzonder agt slaan. Deeze leert een Mensch de toevertrouwde geheimen onschendbaar te bewaaren; het belang en den goeden naam eens Vriends te onderstutten; strikt regtvaardig te weezen, wanneer geene openbaare Wetten hem tot Regtvaardigheid verpligten; alle billyke verbindtenissen gestand te doen; alles eerlyks, hem aanbevolen, heilig te houden. De Eer is eene welbewuste waardigheid van geest; welke leert niets, 't geen laag is, of onvoegzaam, te pleegen; doch den Mensch aanport tot edelmoedige en braave bedryven, voortkomende uit eene kieschheid van Aandoening, onderschraagd door Kloekmoedigheid, en gemaatigd door Rede. | |
[pagina 317]
| |
't Geweeten.Alle rechtmaatige regelen van Gedrag zyn ontleend uit de natuurlyke Genegenheden en uit de Ondervinding. Dezelfde genegenheid, welke ons leert onze Medemenschen lief te hebben, getuigt tegen ons, wanneer wy hun verwaarloozen of slegt behandelen: deeze laatstgemelde werking der genegenheid draagt den naam van beschuldiging of knaaging van 't Geweeten; doch door hebbelykheid of opvoeding kan 'er een kunstgeweeten gevormd worden, 't welk strekt of om het Natuurlyk geweeten te versterken, of om 't zelve geheel te verdorren. Dus zal 'er eene sterker knaaging volgen op een misdryf tegen eene Natuurlyke Genegenheid gepleegd, als deeze gestaafd is door de Burgerlyke Wet en het heerschend gebruik, dan 'er zou ontstaan uit de schennis van een deezer op zichzelve aangemerkt. De Natuur heeft eene algemeene en van zelf voortkomende verknogtheid tusschen Ouders en Kinderen, als mede tusschen andere Bloedverwanten, vastgesteld; doch de sterkste van alle genegenheden is die, welke hervoortkomt by Menschen, die elkander hoogagten en beminnen van wegen de uitmuntende begaasd- en bekwaamheden, die zy wederzydsch de een in den ander vinden en erkennen. Een Mensch kan zyne Kinderen beminnen, uit het zelf-de beginzel 't welk de Dieren aanzet om hunne Jongen te beminnen; doch, indien de Mensch teffens ontdekt dat zyne Kinderen deugdzaam zyn, ontstaat uit deeze vereeniging eene onbeschryflyk sterke Toegenegenheid. Dit is Natuurlyke Aandrift, door Rede goedgekeurd en versterkt. Dat eene ingeschaape Aandoenlykheid ons tot de bewustheid van Goed en Kwaad opleid, is zeker; doch het gaat even vast, dat dit Natuurlyk Gevoel door Rede kan aangekweekt, of door vooroordeel verdorven worden: en dat de voorschriften van 't Geweeten dikwils herkomstig zyn uit Gewoonte, die belaaden gaat met de ketenen van dwaaling. - Om, derhalven, verkeerde begrippen te weeren, moet de Ziel zich ontslaan van alle vooroordeelen of verkeerdheden van 't Geweeten, en het bezef van Regt gronden op den hegten en onwrikbaaren grondslag van Aandoenlykheid en Rede. |
|