| |
De waarheid van den ouden stelregel, ‘de wyze is alleen gelukkig,’ onderzogt.
(Uit het Engelsch.)
De kragt der Bewyzen, en de bondigheid der Proeven, bygebragt tot staaving van den Stelregel, ‘de wyze is alleen gelukkig,’ schynen een onwederleg- en onwraakbaar voorkomen te hebben. Alle de oude Wysgeeren hielden denzelven staande; en cicero heeft dit stuk zo meesterlyk behandeld, dat het onmogelyk is eenig nieuw bewys daaraan toe te voegen. In de daad, elk verstandig Mensch moet erkennen, dat
| |
| |
hy, die Eerampten en Rykdommen versmaadt, die zyne Hartstogten beteugelt, die door Tegenheden zich niet laat onderdrukken, onafhanglyk en gelukkig moet weezen. Terwyl hy, integendeel, de ongelukkigste der Stervelingen is, die zich aan de heerschappy van balstuurige driften onderwerpt, die gedrukt en gehukt gaat onder elken rampspoed, of, door eene onvoldoenbaare geestgesteltenisse, gelyk tantalus, honger en dorst lydt, te midden des overvloeds.
Een eenige zwaarigheid is 'er, welke ik wenschte, dat de voorstanders deezes zo lang verdeedigden Stelregels uit den weg ruimden. Ik zou hun naamlyk afvraagen, of zy eene juiste bepaaling maaken? of zy ons een egt afbeeldzel van eenen wyzen opleveren? want ik ontken, in geenen deele, dat een rechtschaape wyze moet gelukkig weezen; doch ik twyfel, of 'er zulke Characters, gelyk de oude Wysgeeren hunne wyzen beschreeven, immer in de natuur bestonden; ik geloof veel eer dat het Wezens waren, door hunne eigene vrugtbaare verbeeldingskragt geschapen.
De Stoïcynen pochen op eene soort van onverschilligheid of onaandoenlykheid, als het lot des wyzen en de bron van zyn geluk. Doch zy zyn niet van Steen gevormd, 'er is iets aandoenlyks in onze natuur, 't welk de zwakheid des menschlyken geslachts onbetwistbaar bewyst; en, indien, met dit alles, onaandoenlykheid voor pyn of gevaar, als het toppunt van geluk moet aangemerkt worden, dan zullen wy bevinden, dat de dwaas den wyzen in geluk verre overtreft, zo wy erkennen dat de laatstgemelde een schepzel is met vleesch en bloed omhangen, en, ondanks zyne snorkende kundigheid, aan menschlyke zwakheden onderhevig.
Ontelbaare zaaken zyn 'er, die den wyzen treffen en plaagen, enkel om dat hy een verheeven verstand bezit. Hoe beter hy zichzelven kent, hoe klaarder hy zyne deugden en gebreken ziet, en ontdekt wat hy bezit, als mede, wat hem ontbreekt. Het voorledene, het tegenwoordige, en het toekomende, hebben de wyzen steeds voor oogen; zy merken de misslagen op tot welke zy vervielen, de dwaalingen welke zy begaan, en de misgreepen, die zy vervolgens zullen doen; zy zyn steeds ontrust en bevreesd, door de kies- en keurigheid hunner aandoeningen, en, naar gelange de rust hunner gemoederen gestoord worde, vermindert hun geluk. Telkens, als zy eene onvoorzigtige daad bedryven, veroordeelen zy hun eigen gedrag, 't geen niet zonder eene maate van smert en verdriet kan geschieden. Wanneer zy in eenigen toeleg gelukkig slaagen, zyn ze niet geheel voldaan; dewyl zy eene onvolmaaktheid ontdekken in de beste menschlyke bedryven. Zy verbeelden zich dat het stuk beter kon aangelegd, beter uitgevoerd, weezen, zy beschuldigen zichzelven, en schroomen voor de berispingen van anderen; weshalven hunne wysheid en doorzigt de
| |
| |
weezenlyke oorzaaken zyn, dat zy nooit onvermengd geluk genieten.
Aristoteles was niet voldaan over zyne eigene Schriften, en wilde, op zyn Sterfbedde, dat ze weggedaan zouden worden, schoon de geleerde wereld ze voor een schat van kunde en geleerdheid gehouden hebbe. Virgilius voelde dezelfde ongerustheid, en beval het verbranden van zyn Heldendicht, voor het beste zyner Werken, en een der uitmuntendste proefstukken van 't menschlyk vernuft, gehouden. Alexander, hoe groot een Veldheer, kon 's nagts, vóór het aangaan van den slag, niet slaapen. Een bekwaam Staatsdienaar zal telkens, als hy raad en stem moet geeven, in gewigtige staatszakken, schroomachtig zyn; want wantrouwen en zelfverwyt zyn de gezellinnen van bondig oordeel.
Dwaazen vinden zich van alle die verdrietlykheden ontheven. Doen zy iets verkeerd, zy geeven de schuld aan 't noodlot: begaan zy een misslag, zy bekennen dien nimmer, en hoe meer zy des uitgelachen worden, hoe meer zy zichzelven kittelen. Indien iemand hunne woorden of daaden berispt, schryven zy zulks toe aan laster en gebrek aan smaak. De voldoende lachjes, op 't aangezigt der dwaazen, toonen hoe zeer zy zichzelven bewonderen, hoe zeer zy met hunne eigene begrippen zyn ingenomen. Keuren anderen ze niet goed, 't is om dat zy geen verstands genoeg bezitten om ze te verstaan en te doorgronden. - Hier uit blykt, dat zelfliefde, zo zigtbaar in de dwaazen doorstraalende, hun tot een altoosspringende bronwel van vreugd en vermaak strekt; en niemand zal kunnen lochenen, dat zyn geluk, 't welk hy, geduurende dien tyd van bedwelming door eigen waan geniet, weezenlyk is. Schoon een dwaas geen ééne Deugd bezit, gelooft hy met alle Deugden voorzien te zyn; en dit geloof, deeze overtuiging, is eene soort van bezitting, en zo lang die waan aanhoude, heeft hy alle Deugden. Hy mag vergeleeken worden by den Zieken, die zich verbeeldde, dat hy het gezang der Hemelsche Chooren in zyne kamer hoorde, en de Geneesheer, die hem van deeze inbeelding genas, weigerde te betaalen, om dat hy hem aanmerkte als een dief, die hem van zyn geluk beroofd hadt; of by dien krankzinnigen Athener, die van vreugde opsprong zo dikwyls een schip ter haven inzeilde: dewyl hy waande dat ze alle hem toebehoorden.
Dwaazen vleien altoos zichzelven, en dat vleiery wereldlyk geluk aanbrengt, mogen wy vrylyk veronderstellen, om dat ze zo greetig wordt ingedronken door Menschen van den hoogsten rang. Dwaazen bezien zichzelven van 't hoofd tot de voeten, en vinden alles, in hunne persoon en kleeding, schoon en bevallig; de schaduw vergenoegt hun even zeer als het weezen; zy maaken werk van beuzelingen, en neemen ydele tytels en nietsbeduidende onderscheidingen als daadlyke voordeelen aan; deeze dingen kunnen verkreegen worden zonder veel oefenings of diepzinnig on- | |
| |
derzoek; zy voldoen hun, en maaken hun ongetwyfeld gelukkig in deeze wereld. Worden zy versmaad en van hunne Eerampten verlaaten, zy beklaagen zichzelven niet naar den Staat, die zulk een gevoelig verlies lydt; zy schreeuwen dat de Deugd verdrukt wordt, dat men geen waarde stelt op weezenlyke verdiensten; in deezervoege draagen zy de tegenslagen der Fortuine beter dan wyzen, die veelligt de ongenade, waarin zy vervallen, als het gevolg van eenig verkeerd bedryf aanmerken.
De Wysgeeren geeven ons keurlyke voorschriften, zy maanen ons aan tot geduld, en eene soort van ongevoeligheid, met te zeggen, dat de Wysheid een schild is, waar op alle de pylen des wederspoeds afstuiten, en 't geen ons beveiligt voor alle verleidende vermaaken. - Maar, wanneer men hun vraagt na voorbeelden op te leveren van Mannen, dus dubbel en van alle kanten gewapend, zal nauwlyks één uit duizend aan hunne beschryving beantwoorden. Cicero en seneca schreeven beiden breedvoerig en klemmende over de sterkte van geest, die de Wysheid schenkt, nochthans stierf geen hunner zingende als een Zwaan. Beiden dongen zy na Rykdom en Eer, zy keerden zich alleen om, wanneer de we eld hun met een ongunstig gelaad aangrimde, en toonden zich gereed om den ouden weg te betreeden, zo ras de kans zich voordeeliger vertoonde.
Een possidonius moge voorwenden dat 'er zulk een ding als Pyn niet bestaat; doch zyn gesteen, het krimpen en wringen zyns lichaams, wyzen uit dat hy pyn gevoelt. Een arria moge, met eene geveinsde bedaardheid, den dolk, waar mede zy zichzelven doorstoken hadt, aan haaten Egtgenoot overgeeven, en zeggen: petrus, het doet geen zeer! doch haare doodsangste wederspreeken zulks.
Maar, eens toegestaan zynde, dat eenige weinige Menschen, boven den gewoonen kring verheeven, door het behulp der Wysbegeerte, tot eene maate van volmaaktheid opklommen, die hun eer na Goden dan Menschen deedt gelyken, hoe zeldzaam zyn deeze voorbeelden in vergelyking met de menigte dwaazen, die wy dagelyks zien, dat allen aardsch geluk, tot zatheids toe, genieten?
De wyzen stuuren hun Schip met voorzigtig beleid, vreezende voor ondiepten en klippen; doch de dwaazen zetten alle zeilen by, en, geen gevaaren dugtende, gaan zy eensslags ten grond, of komen stout ter haven in. Dwaazen staan den nyd niet ten doel, het medelyden, integendeel, biedt hun de hand om hun op te beuren, en zy komen, zonder hindernissen op hunnen weg te ontmeeten, tot Rykdom en Eere. - Dit is de rede, dat Menschen van groote bekwaamheden dikwyls, dezelve verbergen, en onder den dekmantel van onbekwaamheid verschuilen, tot dat zy hunne oogmerken bereikt hebben. De Geschiedenis levert ons twee voorbeelden van 't gelukkig slagen deezes be- | |
| |
leids op, in Keizer claudius en Paus sixtus den V. Claudius behieldt zyn leeven onder de Regeering van calligula, die alle wysheid en deugd haatte, door de rol eens onkundigen te speelen. Sixtus verkreeg de driedubbele Kroon, door zich te gelaaten als zwak naar den lichaame en naar den geest; de Keizer en de Paus nogthans toonden wyzen te weezen. Een Wysgeer, gevraagd of hy Wysheid dan Rykdom, wanneer het te zyner keuze stondt, zou verkiezen, betuigde dat zyne keuze op Wysheid zou vallen, indien hy niet zag dat zo veele Geleerden en Wyzen by de Dwaazen hunne kruipende opwagtingen maakten.
Slaan wy de Kerklyke Geschiedenissen open, hoe is het gelegen met Godsdienst kennis en Wysheid? De waarlyk verstandige, dien het om grondige kundigheden te doen is, zal, even als de Mynwerker, rotzen en bergen heklimt, en de ingewanden der aarde omwroet, om de ryke aderen van kostbaare Metaalen te vinden, geene moeite of arbeid ontzien om de Heilige Waarheden te leeren kennen; doch welke is de vrugt zyns noesten arbeids ten opzigte van tydlyke helangen? Vervolging, ballingschap, gevangenis, zo hy het niet met het leeven moet boeten, zo men hem geene eerlyke begraafplaats weigert, en, zo verre de magt zyner vyanden gaat, ter eeuwige verdoemenis verwyst. - De dwaaze yveraar, integendeel, weigert tot het onderzoek van het aangenomen Godsdienst-stelzel te treeden, om dat hy de rust zyns gemoeds niet wil verstooren, of misschien, om dat hy de noodige bekwaamheden tot zulk een onderzoek mist; en het is juist deeze gemaklykheid of onbekwaamheid, welke hem alles, wat ééns vastgesteld is, doet aanneemen, ondertekenen en voorstaan, die hem ruimen overvloed verschaft; hy bewandelt een gebaand en effen spoor om tot Eer en Rykdom te geraaken; hy word by zyn leeven geagt, bemind, en, na zyn dood, gepreezen, zo niet tot een Heilig verklaard.
Deeze gedagten zullen in zommiger oog kettersch schynen; doch, ten einde men myne meening niet verkeerd opvatte, en zo duidde als of ik den Stelregel omkeerde en beweerde, de dwaaze is alleen gelukkig, geef ik ieder in bedenking, dat ik dit geschreeven heb, naar den algemeenen loop der dingen op deeze Wereld.
De gelukkige Man, die de Wysheid van boven bezit, vindt zyne belooning in de gunst van zynen Schepper, en wagt dezelve in een beter Vaderland; en hoe meer hy zich bevlytige om daar na te streeven, hoe klaarder en volkomener hy overtuigd zal worden, dat de Wysheid deezer wereld dwaasheid is. |
|