Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving van de noorder archipel, tusschen Asia en America; met een keurig berigt van de zeden en gewoonten der inwoonderen, als mede van den koophandel der Russen op die eilandenGa naar voetnoot(*).(Ontleend uit william coxe's Account of the Russian Discoveries between Asia & AmericaGa naar voetnoot(†).
Dorst na rykdommen was de hoofdbeweegreden, die de Spanjaarden aanzette tot het ontdekken van America, en de aandagt van andere zeevaarende Volken, tot het | |
[pagina 162]
| |
doen van naspeuringen in dat Werelddeel opwekte. Dezelsde drift na schatten gaf, omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, gelegenheid tot het ontdekken en vermeesteren van Noord-Asia, een Land, vóór dien tyd, den Europeaanen zo onbekend, als Thule aan de Ouden. De eerste grondslag dier vermeesteringe werd gelegd door den beroemden yermac, aan 't hoofd eener bende Gelukzoekeren, min beschaafd, doch tessens ook min ontmenscht, dan de Overwinnaars van America. Door de toevoeging van dit wyduitgestrekt Landschap, thans onder den naam van Siberie bekend, hebben de Russen een Ryk gekreegen, zo uitgebreid als nimmer eenig Volk voorheen bezat. Het eerste ontwerpGa naar voetnoot(*), om ontdekkingen te doen in die woeste Zee, tusschen Kamtchatka en America, werd gevormd door Czaar peter den grooten. De voltrekking van dit Ontwerp, onder de onmiddelyke Opvolgers van dien Monarch, is bekend uit het verhaal van den beroemden mullerGa naar voetnoot(†). De Scheepsbevelhebber behring deedt verscheiden | |
[pagina 163]
| |
Tochten, om te onderzoeken, of Asia en America aan elkander vast lagen, dan van een gescheiden. In den Jaare MDCCXXVIII en MDCCXXIX, in 't byzonder, zeilde hy langs de Oostkust van Siberie, tot op de hoogte van 67o 18; doch zonder de minste ontdekking van een tegenoverliggend Vastland te doen. In 't Jaar MDCCXLI ging hy, benevens den Scheepsvoogd tschirikoff, op een' tocht, die den weg baande tot alle de gewigtige ontdekkingen, zints door de Russen gedaan. Hy leedt schipbreuk in Wintermaand, deszelfden Jaars; doch tschirikoff slaagde gelukkiger, en kwam, den negenden van Wynmaand, des volgenden Jaars, te Kanitchatka te rug. Deeze twee Reizigers hadden, in de voortzetting van hun plan, deeze Eilanden, waar overvloed van Pelteryen gevonden wierden, niet ontdekt, of byzondere Kooplieden bevlytigden zich met allen ernst op het doen van dergelyke tochten. Korten tyd na de wederkomst des Scheepsvolks van behring, van het Eiland, waar hy schipbreuk leedt en stierf, en 't welk, naar zyn naam, Behring - Eiland, genaamd werdt, waagden het de Inwoonders van Kamtchatka na dit Eiland over te steeken. Het Koper - Eiland, in 't gezigt van Behring - Eiland gelegen, was eene volgende en zeer gemaklyke ontdekking. Dit Eiland ontleent den naam van de groote menigte Kopers, op den oever gevonden; dit, door de Zee aangespoeld, bedekt het strand, in zulk een overvloed, dat 'er veele schepen mede belaaden kunnen worden. Dit Koper is meest in een smeedbaaren staat, en veele slukken zien 'er uit, als of zy voorheen gegooten geweest waren. Dit Eiland is niet hoog; doch digt met heuvelen bezet, die allen het voorkomen hebben van geweezene vuurbraakende bergen. Deeze twee kleine onbewoonde Eilanden waren een geruimen tyd de eenige bekende; tot eene schaarsheid van Land- en Zeedieren, veroorzaakt door de sterke jagt der Russen, andere ontdekkingen deedt onderneemen. Verscheiden van deeze Schepen, door een storm na het Zuidoosten gedreven, ontdekten de Aleütiaansche Eilanden, omtrent op de lengte van 195.Ga naar voetnoot(*) Ten Noord-oosten van deeze, op den afstand van zes of acht honderd Wer- | |
[pagina 164]
| |
sten, liggen zes of meer Eilanden, Andreanoffski Ostrova geheeten. - De Inwoonders deezer Eilanden woonen in holen onder den grond, waar zy, zelfs in den Winter, geen vuur stooken. Hunne kleederen zyn, op de wyze van hembden, gemaakt van Zeevogel-huiden, die zy in strikken vangen. Over deeze draagen zy, in regenagtig weêr, een opperkleed van 't ingewand der Zee-Honden en Zee-Leeuwen vervaardigd, met olie bestreeken en zamengenaaid. Met beenen hoeken vangen zy eene soort van Tarbot en Kabbeljaauw, en eeten ze raauw. Naardemaal zy nimmer eenigen voorraad opleggen, lyden zy veel honger; wanneer stormagtig weer hun het visschen belet, als dan stillen zy denzelven met kleine Schelvisch en Zeeplanten, aan 't strand opgezogt, alles ongekookt. By het ruwste en koudste weêr, trekken zy geen meer dan de gewoone kleederen aan. Om zich, als het in den Winter sterk vriest, te warmen, ontsteeken zy een hoop droog gras, waarover zy heen staan, en de warmte onder hunne kleederen opvangen. De kleederen der Vrouwen en Kinderen zyn van Zee-Otterhuiden, en hebben dezelfde gedaante als die der Mannen. Indien zy een nagt van hun huis verwyderd doorbrengen, delven zy een hol in den grond, en leggen zich neder, alleen bedekt met hunne kleederen, en eenig zamengestrengeld gras. Op niets dan het tegenwoordig oogenblik bedagt, ontbloot van Godsdienst, en zonder het minste blyk van betamelykheid, schynen zy slegts weinig van de Beesten te verschillen. Zuid-Oost, of Zuid-Zuid-Oost, op een afstand van omtrent vystien graaden, ten Noord-Oosten van de Aleütiaansche Eilanden, beginnen de Vossen Eilanden. Deeze keten van Eilanden of Rotzen strekt zich Oost-Noord-Oost uit, tusschen 56o en 61o Noorder-Breedte en op de Lengte van 211o, en reikt zeer waarschynlyk tot de kust van America, in eene richting die de Aleütiaansche Eilanden kruist. In 't algemeen zyn ze vry volkryk. Unalashka, het grootste van alle, denkt men dat ettelyke duizenden Inwoonders bevat. Deeze Wilden leeven zamen in verscheide gemeenschappen, bestaande uit vyftig, honderd, twee, ja zomtyds drie honderd persoonen. Zy woonen in groote holen, honderd twintig of honderd vyftig voeten lang, achttien of vier- en twintig voeten wyd, en twaalf of vyftien voeten hoog. Het dak deezer holen is een houten luik, eerst met een laag gras, en voorts met aarde bedekt. Verscheide openingen zyn 'er van boven, | |
[pagina 165]
| |
door welken de Inwoonders met ladders in en uit gaan. De kleinste wooningen hebben twee of drie ingangen van deeze soort, de grootste vyf of zes. Elk hol is in een zeker aantal verdeelingen onderscheiden, geschikt voor verscheide Gezinnen: deeze verdeelingen zyn uitgemerkt door staaken, in den grond geslaagen. Mannen en Vrouwen zitten op den grond. De Kinderen leggen met de beenen onder zich gebonden, om hun te leeren op de billen te zitten. Zy geeven hunne Kinderen, als zy nog zeer jong zyn, het Vleesch, meerendeels, rauw. Indien een Kind schreeuwt, loopt de Moeder terstond met hetzelve na Zee, en houdt het, 't zy Zomers of 's Winters, naakt in 't water, tot dat het zwygt. Dit doet den Kinderen geen nadeel; maar zy worden 'er door gehard tegen de koude. Schoon zy in hunne onderaardsche holen geen vuur branden, is het daar over 't algemeen zo warm, dat Mannen en Vrouwen naakt zitten. Openlyk voldoen deeze Menschen aan de noodzaaklykheden der natuure, zonder zulks onvoegelyk te agten. Zy wasschen zich eerst met hun eigen, en vervolgens met ander, water. In den winter gaan zy altoos barrevoets; en als zy zich willen warmen, inzonderheid eer zy gaan slaapen, steeken zy droog gras aan, en zetten 'er zich over. Hunne wooningen zyn bykans volstrekt donker, doch zy gebruiken, voornaamlyk 's Winters, eene soort van groote lampen, gemaakt van een uitgeholden steen, waarin zy een lemmet van riet steeken, en traan branden. De Inboorelingen zyn blank, hebben zwart hair, platte aangezigten, en zyn welgemaakt van gestalte. De Mannen scheeren met een scherpen steen, of mes, den kruin en omtrek des hoofds, en laaten het overblyvend hair recht neder hangen. Eenigen houden hun baard, zommigen scheeren denzelven, en anderen haalen dien met den wortel uit. De Vrouwen snyden het hair op het voorhoofd in een regte lyn af, van agteren laaten zy 't zelve groeijen, en binden het in een knots zamen. Hunne aangezigten, handen en armen, zyn vol veelerlei figuuren, eerst geprikt, en dan met eene soort van zwarte aarde bestreeken. Zy maaken drie insnydingen in den onderlip, en zetten in de middelste een plat beentje of een kleinen gekleurden steen, in de twee andere een lang gepunt stuk been, 't welk zich kromt, en bykans tot de ooren reikt. Desgelyks doorbooren zy het middenschot van den neus, | |
[pagina 166]
| |
in welks opening zy een klein beentje steeken om de neusgaten opgespalkt te houden. Ook doorbooren zy de oorlellen, en hangen 'er kleine cieraaden in, welke zy kunnen bekomen. Hunne kleeding bestaat uit een Muts en Vellenrok, die beneden de knie reikt. Eenigen hunner draagen gemeene kappen, van veelverwige Vogelhuiden gemaakt, waar aan zy een gedeelte der wieken en van den staart laaten. Aan den voorkant van hunne Jagt- en Vischmutzen hebben zy een smallen rand, vercierd met de kaakebeenen van Zee-Beeren, en opgepronkt met glazen koraalen, die zy van de Russen by ruiling krygen. Op hunne Feesten en Danspartyen, draagen zy eene nog zwieriger soort van Mutzen. Hunne Rokken zyn van gedaante als hembden. Der Mannen Onderkleeren zyn van Vogelhuiden, doch die der Vrouwen van Zee-Otters en Zee-Beeren. Deeze huiden verwen zy met eene soort van roode aarde, hegten ze met fyne zenuwen aan een, ze voorts met verscheide riemen van Zee-Otter-vellen en lederen franje optooijende. Ook hebben zy Bovenkleederen, vervaardigd van de ingewanden der grootste Zee-Kalven en Zee-Leeuwen. Twee soorten van Vaartuigen treft men by hun aan. De grootste zyn lederen Booten, met riemen aan wederzyden, on kunnen tusschen de dertig en veertig menschen voeren. De kleindere roeijen zy met één dubbelgeblaadde riem, en zy gelyken volkomen naar de Schutjes der Groenlanderen; één, of ten hoogsten, twee Persoonen, kunnen zy draagen. Zy weegen niet meer dan dertig ponden, bestaande uit een zeer ligt binnenwerk met leder overtrokken. Met deeze vaaren zy, nogthans, van het eene Eiland na het ander, en waagen het verre in Zee. By goed weér, gaan zy 'er mede uit om eene soort van Tarbot en Kabbeljaauw te vangen met beenen - hoeken, en lynen van zenuwen gemaakt. In de kreeken schieten zy den visch met pylen. Walvisschen en andere Zeedieren, door de golven op strand geworpen, zoeken zy zorgyuldig, en geen gedeelte daar van gaat verlooren. De hoeveelheid des voorraads, door visschen en jaagen bekomen, bylange na niet toereikende tot het voldoen hunner behoeften, bestaat het meerendeel huns voedzels uit Zeegewas en Schelpvisch, aan den oever opgezameld. Geenen Vreemdeling staat het vry, digt by een Dorp te jaagen of te visschen, of iets, 't geen tot voedzel kan die- | |
[pagina 167]
| |
nen, mede te neemen. Wanneer zy zich op reis bevinden en geen leevensvoorraad meer hebben, bedelen zy van Dorp tot Dorp, en zoeken onderstand by hunne Vrienden. Het vleesch van alle soorten van Zeedieren eeten zy, en slingeren het meestal rauw ten lyve. Doch, indien zy verkiezen hunne spys te bereiden, gebruiken zy een uitgeholden steen; den Visch of het Vleesch daar in gezet hebbende, bedekken zy dien met eenen anderen, en sluiten de openingen met aarde of klei; plaatzen deeze gemaakte pan op twee steenen, en stooken 'er vuur onder. De voorraad, dien zy willen bewaaren, droogen zy in de open lugt, zonder zout. Thans zyn ze zeer op Snuif-Tabak verslingerd. De Russen hebben het gebruik daarvan by hun ingevoerd. Geene voetstappen van eenige Godsdienstige eerbiedenis treft men by deeze Eilanderen aan. Verscheide Persoonen gaan wel voor Waarzeggers, en vermeeten zich, voorledene en toekomende dingen, anderen onbekend, te weeten; zy worden met eerbiedenis bejegend; doch trekken geene bezolding. Indien 'er een Walvisch op 't strand aanspoelt, verzamelen de Inwoonders met groot gejuich, en verrigten eene menigte van zeldzaame plegtigheden. Zy danssen, trommelen, en snyden dan den Visch open, welk beste gedeelte daar ter plaatze genuttigd wordt. By zulke gelegenheden draagen zy zwierige Mutzen. Zommigen kleeden zich naakt uit, en vermommen zich in de gedaante van verscheide soorten van Zeedieren. Hunne danssen bestaan in korte schreeden voor uit te doen, vergezeld van de vreemdste gebaaren. Feesten houden zy veelvuldig, inzonderheid wanneer de Inwoonders van het eene Eiland by die van een ander een bezoek asleggen. De Mannen van het Dorp treeden den Gasten met slaande trommelen te gemoet, voorgegaan door de Vrouwen, die zingen en danssen. By het eindigen van den dans, verzoeken de Vergasters de Vreemdelingen deel te neemen aan het Feest; naa deeze pligtpleeging gaan de eersten in huis, schikken alles in orde, en zetten de beste spys op. De Gasten volgen, neemen hun plaats, en als zy verzadigd zyn, neemen de vermaaklykheden eenen aanvang: deeze bestaan, voornaamlyk, in danssen, springen, trommelen en zingen. Huwelyksplegtigheden zyn by hun onbekend, ieder Man neemt zo veele Vrouwen als hy kan onderhouden; doch zelden meer dan vier. By gelegenheid wordt het aan deeze Vrouwen toegestaan by andere Mannen te woonen; niet | |
[pagina 168]
| |
zelden worden zy, als mede de Kinderen, voor andere goederen verruild. Kinderpligt jegens de Ouders is by hun in geene agting. Nogthans ontbreekt het niet aan getrouwheid jegens elkander. Als 'er een ryke Eilander sterft, wordt zyn lichaam met lederen riemen omwonden, en vervolgens laat men 't zelve in de lugt verrotten, liggende in eene soort van houten kist, op staaken gezet. De lyken van arme lieden windt men in hunne kleederen of matten, en stopt ze onder den grond. Hunne Soigons, of Prinssen, zyn de zodanigen die talryke Familien hebben, in het jaagen en visschen kundig en voorbeeldlyk gelukkig zyn. Hunne wapens bestaan in boogen, pylen en werpspietzen; deeze laatste weeten zy zeer behendig te werpen, en zelfs op een grooten afstand zeer net te treffen. Zy bedienen zich van houten Schilden tot beschutting. Als zy in den stryd gewond, of, by eenig toeval, verzeerd worden, leggen zy eene soort van geelen wortel op de wond, en vasten eenigen tyd. Voor pyn in 't hoofd openen zy, met een steenen lancet, een ader in het pynlyk deel. Wanneer zy de punten aan de schaften hunner pylen willen zetten, slaan zy hun neus tot dezelve bloedt, en gebruiken het bloed tot lym. Niettegenstaande hunne woestheid zyn ze zeer leerzaam, en de Jongens, die de Russen voor gyzelaars houden, leeren de Russische taal vry schielyk. Geene groote Boomen ziet men op deeze Eilanden; doch 'er groeit kreupelhout, klein geboomte en planten. De Winter valt 'er zagter dan in de Oostlykste gedeelten van Siberie, en duurt slegts van November tot het einde van Maart. De Sneeuw blyft 'er zelden eenigen tyd op den grond liggen. Rheedieren, Beeren, noch Wolven, vindt men op dit Eiland; doch eene menigte van zwarte, gryze, bruine en roode Vossen, van waar zy den naam van Vossen-Eilanden draagen. Des daags onthouden zy zich in holen en de klooven der rotzen: omtrent den avond komen zy strandwaards om voedzel to zoeken. Zy hebben voorlang het geslacht der Muizen, en ander klein Gedierte, uitgeroeid. Voor de Inwoonders zyn ze in 't minste niet verleegen; doch zy onderkennen de Russen aan de lugt; de uitwerking hunner vuurwapenen ondervonden hebbende. Het getal der Zee-Leeuwen, Zee-Beeren en Zee-Otters is zeer groot. Op eenige deezer Eilanden treft men heete Bronnen aan; | |
[pagina 169]
| |
en op Unalashka twee brandende Bergen. In de daad, alle deeze Eilanden hebben zulke overblyfzels van monden der brandende Bergen, als men op 't Koper-Eiland ontmoet; in zo verre, dat men geen Eiland, hoe klein ook, zonder vindt, en veele bestaan uit niets anders. In 't kort, deeze Eilanden kunnen, buiten het te hulp roepen der verbeeldingskragt, aangemerkt worden als de uitwerpzels van gemeen brandende Bergen. De blykbaare nieuwheid van alles schynt deeze gissing te versterken, en men kan geene tegenwerping ontleenen uit de gewassen, welke hier groeijen; want men heeft Landen gezien, die den Zomer, naa dat zy uit Zee als gebooren waren, blyken van vrugtbaarheid gaven. Alle deeze Eilanden zyn onderhevig aan sterke en veelvuldige Aardbeevingen, en hebben overvloed van zwavel. Men zegt niet dat 'er eenige Lava op gevonden wordt; doch men ontdekt 'er een soort van gekleurden steen zo zwaar als yzer. De Gewoonten en Zeden der Inwoonderen van de Aleütiaansche Eilanden gelyken zeer naar die der Vossen-Eilanden. Dan de eerstgemelde zyn aan Rusland geheel onderworpen en schattingschuldig; op de meeste hebben zy eenige kennis aan de Russische taal, geleerd van het Scheepsvolk, daar van tyd tot tyd landende. In deezervoege, de voortbrengzels deezer Eilanden, als mede de Gewoonten en Zeden der Inwoonderen beschreeven hebbende, zal het niet oneigen weezen nog eenig denkbeeld te geeven van den Handel, dien de Russen daar dryven. De meeste Schepen, hiertoe uitgerust, zyn tweemasters; doorgaans zonder eenig yzer gebouwd, en in 't algemeen zo slegt, dat het wonder is hoe dezelve eene zo stormagtige Zee kunnen bevaaren. In Rusland noemt men ze Shetiki of Genaaide Schepen, om dat de planken met lederen riemen aan elkander gehegt zyn. De grootste deezer Schepen voeren zeventig, de kleinste veertig, man. Het Scheepsvolk bestaat doorgaans uit een gelyk aantal Russen en Kamtchatkaers. De laatsten neemen zy, om uit te winnen; want zy vaaren voor weinig gelds. Doch de Russische Zeelieden zyn veel stouter, en weeten zich by opkomend gevaar beter te redden, en daarom heeft men ze noodig. De uitrusting van ieder Schip beloopt doorgaans van 15,000, tot 20,000 Roubels, en by wylen wel 30,000. Elk Schip is in een zeker aantal portien verdeeld, veelal van dertig of vyftig, en elke portie kost van 300 tot 500 Roubels. | |
[pagina 170]
| |
Het gevaar deezes Zechandels is vry groot; dewyl de Schipbrenken veelvuldig zyn in de Zee van Kamtchatka, die met klippen vervuld is, en zeer onstuimig. Daarenboven worden de Schepelingen dikwyls door de Eilanders gedood en de Schepen vernield. In vergoeding hiervan, zyn de voordeelen zeer groot, en de winst van eene behoude reis wordt, naar eene zeer gemaatigde berekening, op capitaal begroot. Vindt men een Schip, bekwaam tot het doen van een tweeden tocht, dit vermindert de kosten zeer, en brengt de portien op eenen minderen prys. Eenig denkbeeld van de voordeelen eener gelukkige reize kan men opmaaken uit de verkooping eener ryke laading Pelteryen, in den jaare MDCCLXXII, te Kamtchatka gelost. Het tiende gedeelte der Huiden, aan den Tol betaald zynde, werd het overige in 55 portien verdeeld. Elke portie bestondt uit 20 Zee-Otters, 16 zwarte en bruine Vossen, 10 roode Vossen, en drie staarten van Zee-Otters; en zulk een aandeel werd daar ter plaatze verkogt voor 800, en 1000 Roubels; zo dat, volgens deeze berekening, de geheele laading omtrent 50,000 Roubels waardig was. |
|