| |
Natuurlyke historie van den nagtegaal.
(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)
De Nagtgeaal wordt in 't Grieksch Αηὁὡν, in 't Latyn Luscinia, in 't Italiaansch Rossignuolo, in 't Fransch Rossignol, in 't Engelsch Nightingale, in 't Deensch Nattergal, in 't Spaansch Ruissennor, in 't Zweedsch Naecktergahl, in 't Hoogduitsch Nachtigall, geheeten.
Op 't hooren van den naam deezes Vogels, is 'er geen Mensch die een goed gehoor heeft, of hy brengt zich voor
| |
| |
den geest, een dier schoone voorjaars-nagten, wanneer de Hemel helder, de lugt stil, en de geheele Natuur, om zo te spreeken, aandagtig is, en met verrukking luistert na den wildzang van deezen Boschzanger. 'Er zyn eenige Zang-Vogelen, wier stem, in zekere opzigten, die van den Nagtegaal na de kroon steekt, en met veel vermaaks gehoord worden, als de Nagtegaal zwygt; deezen slaan zo heldere klanken, geenen hebben een toon, even zuiver en veel zagter; anderen stemvallen even streelend; doch daar is 'er geen één, of de Nagtegaal overtreft hem door de volmaakte vereeniging van deeze onderscheide bekwaamheden, en de verbaazende verscheidenheid zyns wildzangs; derwyze, dat de zang van ieder deezer Vogelen, ten volmaaktsten genomen, niet meer is dan een gedeelte van dien des Nagtegaais. De Nagtegaal verrukt altoos, hy herhaalt nooit, althans nooit op eene slaassche wyze; valt hy in denzelfden zang, hy doet het op een nieuwen toon, en voegt 'er nieuwe bevalligheden by; altyd slaagt hy wonder gelukkig; hy drukt alles uit; hy neemt alle characters aan, en weet, daarenboven, de uitwerking door de tegenoverstellingen te vermeerderen.
Wanneer deeze Opperzanger der Lente zich gereed maakt, om, als 't ware, het Bruiloftslied der Natuure te zingen, begint hy met een beschroomden voorzang, met zwakke en bykans onafgemeete toonen, als wilde hy zyne bekwaamheden beproeven, en die luisteren opwekken; vervolgens neemt hy meer moeds, wordt, van tyd tot tyd, vuuriger, en toont welhaast alle de vermogens van zyn gadeloozen gorgel; treffende slagen, leevendige en zagte stemtrillingen; vloeiende zang, waarin de netheid de rasheid evenaart; een stil inwendig geneurie, 't welk voor 't oor niet veel betekent, doch zeer geschikt is om de andere toonen te meer te doen afsteeken; schielyke stemvallen, net afgemeeten, sterk en met smaak doorgehouden; klaagende toonen, zagt afloopende; klauken zonder kunst gerekt, en steeds vol vuurs; verrukkende en doordringende klanken; rechte minneklagten en wellustige toontjes, die uit het hart schynen voort te komen, en alle harten doen kloppen, en in allen, die gevoel hebben, eene zo zagte beweeging en streelende kwyning verwekken: in deeze hartstogtlyke toonen ontdekt men de taal der aandoening, die een gelukkig Egtgenoot by zyne beminde Wederhelft laat hooren, en welke zy alleen hem kan inboezemen; terwyl men in andere misschien verwonderlyker, doch min uitdruklyk, en- | |
| |
kel het oogmerk ontwaar wordt om haar te vermaaken of te behaagen, of wel, by haar, den zangprys te winnen van mededingers na zyn roem en geluk.
Deeze onderscheide zangtoonen gaan gepaard met stille tusschenpoozen; en in deeze stille tusschenpoozen, welke in alle soorten van melodie, zo veel tot het grootsche toebrengen, is men in 't vol genot van de gehoorde klanken, die nog het oor vervullen, en niet gestoord worden door nieuwe gewaarwordingen; welhaast verlangt en verwagt men het hervatten; en hoopt den even zo zeer behaagenden toon andermaal te verneemen; vindt men zich hier in bedroogen, de schoonheid van het nieuwe zangstukje laat niet toe berouw te hebben over het gemis, en de hoop op de volgende verrassende veranderingen wordt leevendig gehouden.
Voorts is de Zang des Nagtegaels te opmerkelyker, en baart des te grooter uitwerking, om dat hy, gelyk de Heer barrington te recht schryft, 's nagts zingt, 't welk de gunstigste tyd is, en hy, alleen zingende, zyn stem alle zuiverheid heeft, en niet vermengd wordt met die van eenigen anderen Vogel. Volgens dienzelfden barrington, overtreft hy alle andere Vogels door zyne zagte en fluitende klanken, door den onafgebrooken duur zyns wildzangs, welken hy zomtyds twintig seconden rekt. Diezelfde Waarneemer telt in dien wildzang zestien onderscheide hervattingen, wel bepaald door de eerste en laatste nooten, terwyl de Nagtegaal de tusschennooten, met smaak, weet te veranderen: ook houdt hy zich verzekerd, dat de uitgestrektheid welke de stem des Nagtegaals vervult, niet minder is dan een myl, bovenal by een stil weêr; en dus ten minste gelyk staat met die waartoe de stem eens Menschen zich uitstrekt.
Verbaazend is het dat een zo klein Vogeltje, 't welk geen half once weegt, zo veel kragts van stem hebbe. De Heer hunter heeft ook waargenomen, dat de spieren van den gorgel, in deeze Vogeltjes, naar evenredigheid, veel sterker zyn dan in alle andere; en zelfs veel sterker in het Mannetje dat zingt, dan in het Wyfje, 't welk het zangvermogen derft.
Aristoteles zegt, en plinius volgt hem, dat de zang des Nagtegaals vyftien dagen en vyftien nagten, zonder ophouden, duurt, in den tyd dat de Boomen beginnen te groenen; dit moet van de Wilde Nagtegaalen verstaan, en niet in den striksten zin opgevat, worden; want deeze Vo- | |
| |
geltjes zyn, noch voor noch naa den tyd, door aristoteles bepaald, zonder zang; schoon zy dan zo mild en aanhoudend niet zingen. Doorgaans beginnen zy met de maand April, en houden niet geheel op voor Juny; dan het waare tydstip, wanneer hun zang veel vermindert, is, als de Jongen zyn uitgebroed; dewyl zy zich dan met de zorge der opvoedinge belast vinden, en de Natuur, in alle Instincten, een overwigt gegeeven heeft aan die tot instandhouding der Geslachten behooren.
De opgesloote Nagtegaalen zingen negen of tien maanden lang, en hun zang is dus niet alleen langduuriger, maar ook beter en volmaakter; hier uit trekt de Heer barrington een gevolg, dat by deeze soort van Vogelen, gelyk ook by veele andere, het Mannetje niet zingt om het Wyfje te vermaaken, of den verdrietigen broeityd te korten. - Een regtmaatig en proefhoudend gevolg. In de daad, het Wyfje, dat broedt, volvoert deeze bezigheid door een Instinct, of liever door eene drift, sterker dan die der Liefde zelve; het schept daar in een inwendig genoegen, waar over wy niet wel kunnen oordeelen; doch 't welk alzins doorstraalt, en niet toelaat te veronderstellen, dat het, in die oogenblikken, vertroosting behoeve. Dewyl het nu, noch volgens pligt, noch door deugd, is, dat het Wyfje broedt, zo zingt het Mannetje ook niet pligtshalven; want by het tweede broedzel laat hy zich niet hooren. 't Is de Liefde, en bovenal de eerste aandoening der Liefde, die de Vogels hunnen wildzang doet zingen; 't is in den Voortyd, dat zy de behoefte om te minnen, en te zingen, voelen; het zyn de Mannetjes die de sterkste minnedrift hebben, en ook het meest zingen; zy houden hier het grootste gedeelte des jaars mede aan, wanneer men zorg draagt dat zy zich in eene geduurige Voorjaarswarmte bevinden, die deeze drift gaande doet blyven; dit is het geval der gevangene Nagtegaalen, zelfs der zodanigen, die oud gevangen zyn. Men heeft 'er gevonden, die, weinig uuren, naa dat zy gevangen waren, uit al hun magt zongen.
Men maake hier uit niet op, dat zy ongevoelig zyn voor het verlies hunner Vryheid, bovenal in den beginne. De zes of zeven eerste dagen zouden zy zich dood hongeren, indien men hun geen eeten in den bek gaf, en den kop tegen het bovenste van het kouwtje verpletteren als men de wieken niet vastmaakte; doch in 't einde krygt de zangdrift de overhand. De zang van andere Vogelen, het geluid
| |
| |
van eenig speeltuig, de toonen van een zagte en heldere stem, treft hun, en ze schynen meest getroffen te worden door Duos, 't welk uitwyst dat zy niet ongevoelig zyn voor de kragten der harmonie; zy blyven geene stilzwygende Toehoorders, zy zingen mede, en doen hun best om hunne Mededingers te overtreffen, en alle andere stemmen of geluiden te overschreeuwen. Men wil dat een dood neergevallen is; het willende uithouden tegen een Persoon die voor hem zong; men heeft 'er een gezien, die een toornigen toon aanhief, zo dikwyls een Kanarievogel, digt by hem hangende, begon te zingen, en, door dien dreigtoon, deezen het stilzwygen wist op te leggen. Zo waar is het dat meerderheid altoos de jalousy niet weert! Zou het ook een gevolg weezen van die zugt om te overtreifen, dat de Nagtegaalen zo oplettend zyn om zich van alle voordeelen te bedienen, en liesst zingen op plaatzen waar een sterke wederklank is?
Alle Nagtegaalen zingen op verre na niet even schoon. Men treft 'er aan wier Wildzang zo slegt is, dat de Liefhebbers ze niet willen houden. Men meent zelfs ontdekt te hebben, dat de Nagtegaalen van het eene Landschap beter dan van het andere zingen. De Liefhebbers in Engeland kenren de Nagtegaalen van Surry beter dan die van Middelsex, gelyk zy ook de Vinken van Essex, en de Putters van Kent, voor de beste houden. Deeze verscheidenheid des Wildzangs, in Vogelen van een en dezelfde soort, heeft men, met rede, vergeleeken by het verschil in de tongvallen van een en dezelfde taal; bezwaarlyk valt het de waare oorzaaken daar van aan te wyzen, dewyl de meeste van toevallige omstandigheden afhangen. Een Nagtegaal heeft by toeval andere Zangvogelen gehoord, de poogingen die de nayver hem deeden te werk stellen, hebben zyn Zang volmaakter doen worden, en hy deezen verbeterden Zangtoon zyn kroost geleerd; want elke Mannetjes-Vogel is de Zangmeester zyner Jongen; en men begrypt zeer ligt, hoe, in eene opeenvolging van Geslachten, die zelfde Zang nog volmaakter, of, door andere dergelyke toevallen, veelzins gewyzigd worde.
Naa het eindigen der maand Juny zingt de Nagtegaal niet meer, hy heeft dan niets overgehouden dan een schor geschreeuw, eene soort van gekras, waar in men niets ontdekt van de lieslykstzingende Philomeel; en 't is geheel niet te bevreemden, dat men eertyds in Italie als dan deezen Vogel een anderen naam gaf, te weeten dien van Uni-sono. 't Is,
| |
| |
in de daad, een andere Vogel, een Vogel volstrekt van de voorgaande verschillende, althans wat de stem betreft, en zelfs eenigzins, ten aanziene van de kleuren der Pluimadie.
Onder de Nagtegaalen vindt men, even als onder de meeste andere Vogelen, zomtyds Wyfjes, die veel van der Mannetjes geaartheid, en byzonder het vermogen van den Zang hebben. Ik heb een dier zingende Wyfjes gezien, in een kouwtje opgeslooten; haar Zang geleek naar dien der Mannetjes, doch was zo sterk niet, en hadt ook min verscheidenheids. Zy zong tot het Voorjaar; doch toen onderschikte zy dit talent, vreemd aan haare Sexe, aan de bezigheden die dezelve voegde; zy zweeg om een nest te maaken en eijeren te leggen, schoon van een Mannetje verstooken. Het schynt dat het in heete Gewesten, gelyk Griekenland, zeer algemeen is, by deeze en by veele andere soorten, zingende Wyfjes te vinden: ten minste 'er is eene plaats in aristoteles, die aanleiding geeft om dit vast te stellen.
Een Muzykant, schryft de Heer frisch, moest den Zang des Nagtegaals bestudeeren; dit heeft de Jesuit kirker reeds onderstaan, en is op nieuw beproefd door den Heer barrington; doch, volgens het berigt des laatstgemelden, vrugtloos; deeze op nooten gestelde Deuntjes, door den bekwaamsten Fluitspeelder uitgevoerd, geleeken niets naar den Zang der Nagtegaalen. De Heer barrington veronderstelt, dat de zwaarigheid ontstaat uit de onmogelykheid om de lengte van ieder noot juist af te meeten; schoon het niet gemaklyk valle de maat te bepaalen, welke de Nagtegaal in 't zingen volgt, en de toonstemming te vatten, zo veranderd in de beweegingen, zo in elkander vloeiende in de overgangen, zo vry in den voortgang, zo onafhanglyk van alle regelen der overeenkomst, en daar door zelve zo zeer voegende aan den Zanger der Natuure; die tdonstemming, met één woord, geschikt om kiesch gevoeld te worden door een keurig gehoor, en niet om aangeduid te worden door den stok eens Orchestmeesters, schynt het my nog moeilyker, met een dood speeltuig, de klanken des Nagtegaals te volgen; zyne toonen zo vol ziel en leevens, zyne stemveranderingen, zyne uitdrukking, zyne klaagtoon, hiertoe is een leevendig Werktuig noodig, en dit van eene zeldzaame volmaaktheid; ik wil zeggen, een heldere, welluidende, en ligte stem, een zuivere, mollige, en schelle toon, een zeer buigzaame keel, en deeze alle bestuurd
| |
| |
door een juist gehoor, gepaard met een vaste greep, en verleevendigd door eene verregaande aandoenlykheid: ziet daar de werktuigen, waar mede men den Zang der Nagtegaalen kan uitdrukken. Ik heb twee persoonen gezien, die niets op nooten gesteld hadden, en, ondertusschen, dien Zang ten vollen nabootsten op eene wyze die bedroog. Het waren twee Mannen, het geluid, 't welk zy maakten, was eer sluiten dan zingen; de een floot zo natuurlyk dat men aan het vertrekken zyner lippen niet kon onderkennen, of men hem, dan die naast hem stondt, hoorde; de ander floot met meer moeite, en was zelfs genoodzaakt een gedronge houding aan te neemen; doch wat de uitvoering betrof, zyne naavolging was niet min volkomen. Desgelyks, heeft men nu voor weinig jaaren, (in 't jaar 1764 naamlyk,) te Londen een Man gehad, die, door zyn Zang, de Nagtegaalen wist te lokken, in zo verre dat ze op hem kwamen zitten, en zich met de hand lieten vatten.
Naardemaal het elk op verre na niet gegeeven is, zich den Zang der Nagtegaalen, door eene getrouwe naavolging, te bezorgen, en ieder dien begeert te hooren, hebben veelen getragt zich dien, op eene veel eenvoudiger wyze, te bezorgen, te weeten, door de Nagtegaalen zelve te krygen, en tot Huisvogeltjes te maaken; doch zy laaten zich tot den Huislyken staat, niet dan zeer bezwaarlyk, brengen, en men moet, om 'er het beoogde genot van te hebben, deeze Vogeltjes zeer zorgvuldig, overeenkomstig met hun character, behandelen. De Liefde en Vrolykheid staan onder geen bevel, en nog minder wil de Zang, door dezelve ingeboezemd, zich daar volgens schikken. Wil men een opgeslooten Nagtegaal hooren zingen, hy moet in zyne gevangenis wel behandeld worden; de muur dient beschilderd te weezen met groente; bladeren moet hy zien, mosch onder de pooten hebben, geen koude lyden, van ontydige bezoeken verschoond blyven, en overvloedig voorzien wezen van hun welsmaakend voedzel; met één woord, men moet voor hem de gevangenis verbergen, en zo naby aan den staat van vryheid brengen, als eenigzins mogelyk is. Op deeze voorwaarden zal de opgeslooten Nagtegaal zingen. Is het een oude, vroeg in de Lente gevangen, hy zal op den achtsten dag, of eerder, met zingen beginnen; die naa den dertienden van May gevangen worden, zingen zelden het overige van dat Jaargetyde; en die binnen de veertien dagen niet zingen, zullen het nooit goed doen; dikwyls zyn het Wyfjes. Zy hervatten den Zang
| |
| |
alle jaaren met de maand May, en op het einde van December. Zyn het jongen van het eerste Broedzel, uit de hand gevoed, zy beginnen den wildzang zo ras zy alleen beginnen te eeten; hun stem verzwaart, en vormt zich allengskens, en is, op 't einde van December, in volle kragt. Zy zingen een geheel jaar door, den ruityd uitgezonderd; zy zingen veel beter dan de Wilde Nagtegaalen; zy verfraaijen hun natuurlyken Zang met de Zangtoonen welke hun behaagen in andere Vogels, die men hun laat hooren, en met alle die de yverzugt, om deeze te overtreffen, hun inboezemt. Zy leeren airtjes zingen, wanneer men gedulds genoeg heeft, en krygen den slegten smaak om ze te fluiten, zy leeren zelss by beurten zingen, en net gepast het couplet herhaalen; eindelyk leeren zy elke Taal, die men begeert, spreeken. De Zoons van Keizer claudius hadden Nagtegaalen die Grieksch en Latyn spraken, volgens het verhaal van plinius; 't geen hy 'er byvoegt, is nog zeldzaamer, naamlyk dat deeze Vogels nieuwe spreekwyzen vormden, en vry lange volzinnen maakten, om hunne Meesters drusus en britannicus te vermaaken. De vleiery heeft zulks den jongen Vorsten mogen diets maaken; maar een Wysgeer als plinius hadt het niet moeten gelooven, noch anderen zoeken te beweegen om het aan te neemen; want geen dwaaling is gevaarlyker en besmetlyker dan die steunt op het gezag van een grooten naam; dus hebben zekere Schryvers, op plinius steunende, nog wonderlyker zaaken te boek gesteld. Gesner, onder anderen, haalt een brief aan van een Man, een geloofwaardig Man, (hoe geloofwaardig zullen wy welhaast zien,) die vermeldt van twee Nagtegaalen, toebehoorende aan een Waard te Regensbarg, die nagten sleeten met in 't Hoogduitsch te spreeken over de Staatsbelangen van Europa, over 't geen gebeurd was, en 't geen welhaast gebeuren zou, en ook met de daad zo volgde. De Briesschryver voegt 'er nevens, om de zaak eenigzins geloofwaardig te maaken, dat deeze Nagtegaalen niets deeden dan herhaalen 't geen zy van eenige Krygslieden, of Afgezondenen op den Ryksdag, die in dezelfde Herberg zich onthielden, gehoord hadden; doch met deeze verzagting zelve blyft het eene ongerymde verteiling, eener ernslige wederlegginge geheel onwaardig.
Ik heb opgemerkt dat de oudgevangen Nagtegaalen twee Zangtyden hadden, de maanden May en December; doch, in dit geval, kan de Kunst nog een tweede geweld aan de Natuur doen, en, naar welgevallen, de or- | |
| |
de der Jaargetyden veranderen, door de Vogels te houden in eene kamer, allengskens donker gemaakt, zo lang men wil dat zy zwygen, en in dezelve, mede by trappen, licht in te laaten, eenigen tyd voor dat men ze begeert te hooren zingen; het langzaam wederkeeren des lichts, gevoegd by alle de reeds aangeweezene voorzorgen, zal op hun de uitwerking des Voorjaars hebben. Dus heeft de Kunst het zo verre gebragt, dat zy de Nagtegaalen doet zingen en spreeken, wat en wanneer 't ons behaagt, en bezit men een genoegzaam aantal van die oudgevangenen, dan is men in staat om hun zang een geheel jaar onafgebrooken te genieten; door naamlyk den ruityd te vertraagen en te vervroegen, en ze, de een voor, den ander na, uit de donkere kamer te voorschyn te brengen. Onder de Jongen, die men opvoedt, worden 'er gevonden, die 's nagts zingen; doch de meeste laaten zich 's morgens ten acht of negen uuren hooren in het kortste der dagen, en vroeger, naarmaate de dagen langen.
(Het vervolg in een naastkomend Stukje.) |
|