Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de retama, 1 Kon. XIX. vs. 4. Job XXX. vs. 4. Psalm CXX. vs. 4.
Het Hebreeuwsch woord Retama of Rotem, ﬦתֶוֹ, by de Arabiers Ratam, , in de drie aangehaalde plaatzen der Heilige Schrift voorkomende, staat in onzen Nederduitschen Bybel, Jeneverboom, vertolkt. Doch andere Geleerde Schryvers willen dat woord liever door Brem, by de Latynen Genista geheeten, vertaald hebben.
| |
[pagina 149]
| |
ne Soorten gebragt worden, zal ik tevens trachten op te geeven, welke de eigentlyke Soort zy, die hier voorkomt, en voor de waare Retama moet gehouden worden. 't Woord Retama beduidt, zo als de Taalkundigen my leeren, in het Hebreeuwsch, zamenvoegen, binden. Omdat nu in den Jeneverboom de Vrugt digt aan het hout hangt, en de eene Bezië aan de andere verbonden is, als ook het eene Blad zeer naauw aan het ander zit, zyn veele, ja de meeste Schryvers van gedachten, dat Retama Jeneverboom moet betekenen. Zy voegen 'er by, dat deeze Boom gaarne groeit op bergachtige en woeste plaatzen; waarvandaan de plaats in de Woestyne Rithma, daar de Kinderen Israëls hunne Legerplaats opsloegen, Num. XXXIII. 18, dien naam schynt verkreegen te hebben; en dat aldaar ook vermoedelyk de Propheet Elias, (1 Kon. XIX. vs. 4.) na eene dagreize, onder den Jeneverboom zou geslaapen hebben. Voorts dat 'er op de Bergen twee soorten van Jeneverboomen groeijen, wier eene laag, en de andere hoog is. Ter Verklaaring der Schriftuurplaats, Job XXX. vs. 4., alwaar staat, wier Brood was de Wortel der Jeneveren, zeggen zommigen, dat de arme en behoeftige Luiden deeze Wortels verkochten, en geld daar uit trachtten te maaken, gelyk in Duitschland als nog allerlei witte Kwasten of Kleerbezems, ja zelfs Mandtjes uit de afgesneden en gespalkte Jeneverwortelen, gebonden en gevlogten, en door geringe luiden te koop geveild worden. Anderen, omdat de Wortel der Jeneveren niet eetbaar is, vertolken het, wier Brood was als dat der Jeneveren, te weeten, onsmaaklyk. Anderen wederom, waar onder johannes stengelius, in zyne Verhandeling over den Juniperus Biblicus, (Biblioth. Bremensi, Class. VII. p. 864.) willen, dat het Hebreeuwsch woord ﬦ, ook zou kunnen beduiden, om te verwarmen of warm te maaken; en dat de arme Luiden zigzelven van de Wortelen der Jeneveren bedienden, tot bereiding hunner Spys, of ze tot dat gebruik aan anderen verkogten. De vermaarde jo. coccejus wilde, dat de Wortels der Jeneveren alle bittere Wortelen zouden beteekenen. - Eindelyk, wat betreft de gloeijende Jeneverkolen, (Psalm CXX. vs. 4.) verscheide voornaame Godgeleerden, waaronder j. ray, die tevens een groot Kruidkundige was, zeggen, dat de koolen van het hout des Jeneverbooms gebrand, met hun assche bedekt, veel langer gloeijende blyven, en het vuur behouden, dan de koolen van eenig ander hout; en | |
[pagina 150]
| |
dat dus de Hebreeuwsche woorden ﬦי י, in dien Text voorkomende, te regt Jeneverkolen vertolkt zyn.
Ik wil wel toestemmen, dat eenige deezer bygebragte redenen schynen te pleiten voor den Jeneverboom; egter komen my daarin ook zwaarigheden voor. Eerstelyk, is het te verre gezogt, de betekenis van het Wortelwoord van Retama, op de schikking der Bladeren en Vruchten eener Plante toe te passen. Veel eerder kan men dat woord toeeigenen aan het gebruik tot binden en zamenvoegen. Ten tweeden, groeit de Jeneverboom zelden ter hoogte van eenen merkelyken Boom; hy is doorgaans eigenlyk een Struik, welke tot de aarde toe met takken voorzien is; en heeft zulke puntige en steekende Bladeren, dat iemand daar onder niet gemaklyk zou kunnen rusten. Ten derden, de Jeneverschaduw, gelyk virgilius, (in Ecl. X. vs. 75, 76.) al opgemerkt heeft, bezwaart den geest, en indien 'er iemant lang onder blyft of slaapt, word hy daardoor, als door te veel Wyns, bedwelmd. (Zie boerhave, Praelect. de Morb. Nervor. p. 232.) zelfs vermydt het kruipend Gedierte den reuk des Jeneverbooms, waarvan ook de Grieksche naam dezes Booms, ἀϱκενϑις of ἀϱκενϑος, afkomstig is, Ten vierden, kan de Wortel der Jeneveren, als zeer hard en zonder smaak zynde, niet tot spys of brood dienen, gelyk anderen reeds aangemerkt hebben. Ten vyfden, groeit de Jeneverboom niet by andere Kruiden, die ziltig zyn. Ten zesden, wat aangaat de lang vuurhoudende Jeneverkoolen, en voorts al het geen de Autheuren omtrent den Jeneverboom ter verklaaring bybrengen, ziet alleenlyk op den gemeenen Jeneverboom, die voornaamlyk eigen is aan de koude Landen van Europa, gelyk ik, in myne Verhandeling over Jerem. XVII. vs. 6.Ga naar voetnoot(*) heb aangeweezen. Dezelve groeit niet in Arabien; althans rauwolff, hasselquist, forskäl, en andere Kruidkundigen, die de Oostersche Landen doorgereisd hebben, maaken geen gewag van den gemeenen Jeneverboom. Zelfs komt het Gummi Juniperinum, of de Gom des Jeneverbooms, dien de Arabieren Sandaracba of Sandarac noemen, en ook in de Apotheeken te Kairo word nagehouden, uit GriekenlandGa naar voetnoot(†); 't geen niet noodig was, indien de gemeene Jeneverboom | |
[pagina 151]
| |
in Arabien groeide; want alsdan zoude aldaar, door de hitte des Lands, meer van deezen Gom, dan in andere Landen, voortgebragt worden. De Boomen, die, wegens de overeenkomst in hunne Kruidkundige kenmerken, hedendaagsch tot het Geslagt der Jeneveren gebragt worden, en in de Oostersche Landen groeijen, zyn, zo veel ik uit de Kruidkundige Reisbeschryvers heb kunnen ontdekken, de Juniperus Lycea, Phoenicea en Sabina, die in soort veel van den gemeenen Juniperus, of Jeneverboom, verschillen. Ook zouden de drie gemelde Schriftuurplaatsen, van de Retama gewaagende, niet gevoeglyk in alle opzigten op een dier drie soorten van Juniperus kunnen toegepast worden. - Wy gaan des over tot de Brem, die, onzes oordeels, veel meer, door het Hebreeuwsch woord Retama, aangeduid word; en wel om de volgende redenen; 1. Zyn de Twygen van de Brem dun, taay en buigzaam; en dus zeer bekwaam tot binden en zamenvoegen, zo als het Wortelwoord te kennen geeft; 2. Het Latynsch woord Genista, Brem betekenende, stamt af van Genu een Knie, dewyl dit gewas als een Knie kan gebogen worden; 3. Is het woord Retama, zo als de vermaarde olcelsius in zyn Hierobotanicon, I. p. 247, en de groote Oostersche Taalkundige schultens, in zyn Werk over Job, aanmerkten, van de Saraceners overgegaan tot de Spanjaarden, die als nog de Brem Retama noemen; 4. Groeit de Brem dikwils hoog en wyd genoeg op, om daar onder te kunnen liggen en rusten, gelyk de zeer beroemde p. burman, (ad Gratian. Cyneg. V. 130.) deswegens tot overtuiging het gezag van den grooten boerhave bybrengt. Dodonaeus, spreekende over de Brem, die in Spanjen, voornaamlyk by Gibraltar, groeit, haalt aan calpurnius, welke Poëet in zyn Bucol. Ecl. 2., van dat gewas gewaagende, zig dus uitlaat:
Cernis ut, eece pater, quas tradidit ornita vaccae,
Molle sub hirsuta latus explicuere genista?
en voegt 'er nog by:
Nos quoque vicini cur non succedimus umbris?
Ook zegt virgilius, Georg. Lib. II. V. 434, 435.
Quid majora sequar? Salices, humilesque genistae,
Aut illae pecori frondem, aut pastoribus umbras,
Sufficiunt, sepemque satis, et pabula melii.
| |
[pagina 152]
| |
De Retama der Spanjaarden, zynde het Spartium monospermum, by linnaeus, groeit 'er meer dan een mans lengte hoog, dienende dus de Bokken en Zwynen ter bescherming tegen de brandende hitte der Zon; terwyl de eerste ook de groene takken eeten. - Het Spartium junceum, algemeen in de Kruidhoven bekend, onder den naam van Spaansche Brem, is die soort, waarvan de gedagte burman door boeriiave onderrigt is. Ik heb dezelve in de Academie-Tuin te Harderwyk gezien, meer dan een mans lengte hoog opgegroeid, toen zy door de strenge koude des Winters in het jaar 1740 stierf. De Geleerde de pineda brengt gevolglyk te onregt tegen de Brem in, dat deeze Struik byna geen schaduw kan maaken. 5. Is de Brem een ziltig kruid, zelfs zo, dat men, van een zeer ziltige of zoute spys spreekende, gemeenlyk zegt, zy is zo Zout als Brem. Ook kan men, wanneer de Brem tot asch verbrand word, uit het Loog eene groote hoeveelheid Zouts bereiden, 't welk in de Geneeskunde tot een sterk pisdryvend middel, in de Waterzugt en andere Kwaalen, dient. - 6. De Wortel des Brems kan mooglyk al zo weinig tot Brood verstrekken, dan die der Jeneveren. Maar op den Wortel des Brems groeit een Gewas, dat door de Oude Kruidkundigen Rapum Genistae, Brem-Raap, en door laatere Schryvers Orobanche, in 't Nederdnitsch Leeuwenstaart, ook Smeerkruid, genaamd word. 't Is een Plant, wier Steng onder uitloopt in een dikken knobbel, byna als een Raap of Knol; die ziltig van smaak is; en dus tot eene hartige spys kan dienen. De Alchimisten pleegen eertyds daar uit een Oly te stooken, die zeer uitmuntende wierd gehouden tegen den Steen. Ook wierd het Poeder, en de Conserv, daarvan bereid, tot andere Kwaalen aangepreezen; doch het is thans by ons van geen gebruik. - 7. De Brem, gebrand wordende, knapt door haar zout zeer sterk in 't vuur, gelyk vuurige Koolen, of als eene Pyl, die door een sterk gespannen Boog word asgeschooten. Alle deeze bygebragte redenen, denk ik, dat genoeg zyn, ter betooginge dat Retama liever door Brem, dan door Jeneverboom, vertolkt moet worden. Nu blyft 'er nog over te onderzoeken, welke, onder zo veele Planten, die den naam van Brem draagen, en in verscheide Oorden der Waereld huisvesten, en waarvan sommigen tot het Geslagt van Genista en Spartium, ook tot dat van Borbonia, Aspalathus, Heaysarum, Ulex en Psoralex gebragt worden, de eigentlyke soort zy, die in de | |
[pagina 153]
| |
Heilige Schrift bedoeld word. Deeze moet zo een zyn, waar onder iemand kan vernagten, en die in Arabien, alwaar elias gereisd heeft, gevonden word. Hiertoe kan men geen soort beter voordraagen, dan het Spartium junceum of de Biesachtige Brem, waarvan ik reeds gesproken heb. Deeze is tog geschikt, om 'er onder te rusten, en ook door rauwolff in Judea by Joppe en Rama gevonden. - - En wat betreft de Orobanche; hiervan worden agt soorten door linnaeus opgegeeven. De gemeenste is de Orobanche major, die op de Wortels der Brem in zandige gronden groeit; en wiens Bloemen den reuk als dien van een Angelier hebben. Deeze soort vind men op veele plaatsen, ook in de Nederlanden; en overvloedig omtrent Keppel, in het Graafschap Zutphen, op de Wortels van de reeds aangehaalde Biesachtige Brem; gelyk ook aldaar de Monotropa in een Bosch op de Wortels der Denneboomen groeit; en welke Plant, door de Oude Kruidkundigen, onder de Orobanche's geteld wierd. Die zelfde Orobanche major groeit mede, volgens gedagten rauwolff, by Aleppo, en daar omstreeks in Arabien. Behalven deeze soort, heeft forskäl, (Flor. AEgypt. Arab. p. 112.) nog een Orabanche met een gekartelden Bloem, by Kairo, en eene andere soort, die hy Orobanche tinctoria noemt, en een sappigen Steng had, groeiende op de Wortels van oude Planten, in Arabien by de Stad Mör, aangetroffen. 'Er word dus in de Oostersche Landen ook zo een Plant gevonden, die op de Wortels der Retama of Brem groeit, schoon 't niet de Wortel zelve is, zo als men mooglyk ten tyde van job gedagt heeft. |
|