Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de schaaphoederyen in Spanje. Ontleend uit de Travels throug Spain; with a View to illustrate the Natural History and Physical Geography, of that Kingdom. Door John Talbot Dillon, deezer dagen uitgegeeven.De Spaansche Wolle maakt eenen aanzienlyken tak des Handels tusschen Engeland en Spanje uit. Men wil dat derzelver fynheid oorspronglyk moet toegeschreven worden aan eenige weinige Engelsche Schaapen, door Koning hendrik den II, of, gelyk anderen willen, door eduard den IV, in den Jaare 1465, ten geschenke, na Spanje gezonden; doch, zonder my in te laaten in vrugtlooze naspeuringen van eene zo lang voorledene gebeurtenis, zal ik my bepaalen om een verslag te geeven van de Schaapen, in Spanje bekend onder den naam van de Merino Kudde, en eene beschryving opmaaken van de bestendige gewoonte om deeze talryke Kudde van de Noordlyke na de Zuidlyke Landschappen te verweiden, aan welk bedryf de byzonder fyne hoedanigheid der Spaansche Wolle, door geheel Europa zo beroemd, wordt toegeschreeven. 'Er zyn twee soorten van Schaapen in Spanje: de eene draagt ruwe en groove Wolle; deeze komen nooit uit het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||
Landschap waar in zy gevallen zyn; de andere wordt, naa den Zomer op het gebergte in het Noorden doorgebragt te hebben, des Winters in de milder Lugtstreeken van Estremadura en Andulasie gebragt, en in onderscheide gewesten gehoed. Dit is de Merino Kunde, die in Spanje op tusschen de vier en vyf millioen begroot wordtGa naar voetnoot(*). Het woord Merino betekent een Bestuurder van een Landschap. De Merino Mayor, of Opperbestuurder, is altoos een Man van rang, door den Koning aangesteld. Zy hebben een onderscheiden regtsgebied over de Kudden in Estremadura, Mesta geheeten, en daar is de Koning in persoon de Merino Mayor. Elke Kudde bestaat doorgaans uit tien du zend Schaapen; over dezelve is een Opper-Schaaphoeder aangesteld, die een wêêr- en weidkundig Man moet weezen, wakker in alles, en in de ziekten der Schaapen welbedreeven. Deeze heeft onder zich vyftig mindere Schaapherders, en even zo veel Honden, vyf voor elke kaveling of smaldeel. Deeze heeft, tot jaarlyksche bezolding, omtrent vyf- en zeventig Ponden St. en één Paard; die op hem volgt één Pond en dertien Schellingen; de derde één Pond en twee Schellingen, de vierde dertien, en de vyfde negen Schellingen, 's jaarlyks. Daarenboven krygen zy ieder twee Pond Brood daaglyks, en even veel gewigts, doch van een slegter bakzel, voor hunne Honden. Het staat hun ook vry eenige Geiten en Schaapen onder de Kudde te houden, wier Vleesch en Jongen hun in eigendom behooren; doch de Wolle blyft voor hunnen Meester. Met de Melk mogen zy naar welgevallen handelen; doch zy maaken 'er weinig gebruiks van. In de Maanden April en October, geeft de Opper-Schaaphoeder elk hunner ruim twee Schellingen, tot een drinkpenning onderweg. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||
Schoon deeze Schaap-Kudden zich door verscheide Landschappen van Spanje verspreiden, zal het noodloos weezen te verhaalen wat in elk derzelven omgaat, de handelwyze is in alle eenpaarig en gelykvormig. De plaatzen waar men ze in de grootste menigte ziet, zyn Montana en Molina de Aragon, des Zomers, en in Estremadura, des Winters. Molina ligt Oostwaards van Estremadura, en Montana ten Noorden, dit maakt het hoogste gedeelte van Spanje uit. Estremadura is vol van geurige Kruiden, die in Montana geheel niet gevonden worden, zynde deeze streek daarvan geheel ontbloot. De eerste zorg van den Herder is, om, als hy ter plaatze komt waar zyne Kudde den Zomer zal doorbrengen, zo veel Zouts te geeven als zy willen eeten; ten dien einde is elke Kudde van duizend Schaapen vyf- en twintig Quintaalen Zouts toegelegd, welke zy binnen vyf maanden nuttigen; want onder den weg, of in de Winterweiding, krygen zy geen Zout in 't geheel. Het toedeelen van dit Zout gaat op de volgende wyze toe. De Herder plaatst vystig of zestig platte steenen, op den afstand van omtrent vyf voetstappen van elkander; op elk deezer strooit hy Zout, en leidt zeer langzaam zyne Schaapen door dezelve heenen, elk naar genoegen eeten laatende. Dit wordt dikwyls herhaald; doch als dan laat hy ze niet weiden op kalkagtige gronden. Wanneer zy Zout geëeten hebben, worden ze op kleiagtige velden gebragt, waar de prikkeling van het Zout, den honger scherpende, te wege brengt dat zy alles afscheeren, en met verdubbelde drift zich weder na de steenen vervoegen om Zout te nuttigen. In 't einde van July brengt ieder Herder de Rammen onder de Ooijen; vyf of zes Rammen zyn genoeg voor honderd Ooijen. Zy worden uit afzonderlyke Kudden genomen, en, als zy een genoegzaamen tyd onder de Ooijen geweest zyn, 'er weder afgescheiden. De Rammen geeven meerder Wols dan de Ooijen, schoon zo fyn niet, vyf vagten van de laatste zyn noodig om de zwaarte van drie der eerste uit te maaken. De Rammen behouden hunne tanden tot het achtste jaar, daar de Ooijen, zwakker van gestel zynde, of uit andere oorzaaken, ze reeds op 't vyfde jaar verliezen, en dus niet langer geschikt zyn om te weiden. Omtrent het midden van September beginnen de Herders hunne Schaapen te merken, of rood te maaken met Okerverf; deeze, in water ontbonden, wordt op de vagten ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||
smeerd. Zommigen willen dat deeze aarde zich met het vet der Wolle vermengt, en de vagt der Schaapen daar door een Vernis krygt, voor regen en koude ondoordringbaar; eenigen beweeren, dat de zwaarte van dit Okersmeerzel de Wol nederdrukt en kort en fyn houdt; anderen zyn van oordeel, dat de Oker de kragt heeft van eene opsluipende aarde en de overmaat van uitwaassemingen, die anderzins de Wolle vuil en ruw zou maaken, na zich trekt. Wanneer de maand September ten einde spoedt, vangen deeze Kudden de reis aan na de warmer Lugtstreeken; den weg, dien zy zullen neemen, is, door wetten en gewoonten, van eene onheuglyke oudheid, bepaald. Zy hebben den vryen overtocht over alle onbebouwde en gemeene velden; doch daar zy ook zulke bebouwde streeken, als hun op den weg voorkomen, moeten doortrekken, zyn de Eigenaars gehouden in dezelve eene opening van negentig schreeden te laaten, waar door de Kudden schielyk heen gaan, zomtyds zeven of acht mylen op éénen dag afliggende, om opene en onbebouwde Velden te bereiken, waar zy mogen weiden en uitrusten. Hier gekomen, gaan zy zelden meer dan twee mylen op één dag, en volgen den Herder, die de onder den weg graazende Kudde geleidt. De geheele reis van Montana tot de binnenste gedeelten van Estremadura is omtrent honderd en vyftig mylen wegs; en hier toe besteedt de Kudde bykans veertig dagen. 's Opperherders voornaamste zorg bestaat hier in, dat hy elke Kaveling of Smaldeel brengt op dezelfde plaats waar zy den voorgaanden winter zich onthielden, en de Schaapen geworpen werden; dit valt hun niet moeilyk; want indien zy niet derwaards geleid wierden, zouden zy door de scherpheid der reuke die plek ontdekken, en zou het den Schaapherder vry veel werks kosten de Kudde verder of elders heen te voeren. Hier op spannen zy scheeringen van touwen aan staaken vastgemaakt, binnen welke zy beslooten worden, om niet af te dwaalen of ten prooy der Wolven te strekken. De Honden houden daar buiten wagt. De Herdersknaapen regten de Hutten voor zichzelven op, van staaken en takken, om welke, als mede om brandhout, te krygen, het hun vrystaat van elken boom een tak te hakken; deeze vergunning brengt te wege, dat de Boomen, ter plaatze waar zich de Kudden onthouden, 'er deerlyk gehavend en rottig uitzien. Tegen den tyd dat de Ooijen haare Lammeren moeten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
werpen, de zorglykste tyd der Herdersknaapen, worden de bevrugte van de onbevrugte afgezonderd, de laatste in de slegtste, de eerste in de beste, weiden gedreeven; ook maaken zy nog deeze onderscheiding, dat, die 't laatst geworpen hebben, het overvloedigste en beste voedzel vinden, ten einde de Lammeren te schielyker mogen groeijen, en genoegzaame sterkte krygen, om met de eerstgeworpenen te gelyk den tocht na de Zomerverblyfplaatzen aan te vangen. In Maart verrigten de Herders vier bewerkingen aan alle de Lammeren in den Winter geworpen. - Eerst snyden zy, zindelykheidshalven, de Staarten af tot op vyf duimen beneden den stuit. - Ten tweeden merken zy hun op de neus met een gloeiend yzer. - Ten derden zaagen zy het puntig gedeelte der hoornen af, ten einde zy elkander daar mede niet beschadigen. - Ten vierden ontmannen zy de Rammen, uitgekoozen om tot Belhamels te dienen, en de kavelingen der Kudden voor te gaan; dit doen zy niet met snyden; maar enkel met het zakje om te draaijen, waarna de gestrengelde zaadvaten opdroogen en het zakje afvalt. Met April is de tyd gekomen om na Montana te vertrekken. De Kudde zelve duidt het aan, door eene ongeduurigheid te betoonen, welke een sterk verlangen na dien optocht te kennen geeft. Te deezer oorzaake moeten de Hoeders zorgvuldig op de wagt weezen, anders zouden de Schaapen hun veelligt ontsnappen; geheele Kudden zyn zomtyds, twee of drie mylen, voortgetoogen, den slaapenden Herder ontloopen zynde; doch 't valt gemaklyk ze weder te vinden, dewyl zy doorgaans den eigensten weg gaan, die zy gekomen zyn. Wanneer het weêr het eenigzins toelaat, vangen zy, op den eersten van May, met scheeren aan; want, dewyl de vagten op elkander gelegd worden, zouden zy, niet geheel droog zynde, aan 't broeijen en rotten geraaken; hier om zyn ook de Scheerhuizen zeer ruim, ja zo groot, dat 'er twintig duizend Schaapen tessens in gehuisvest kunnen worden; dit is te meer noodig, dewyl de Ooijen, naa de scheering terstond aan de koude nagtlugt blootgesteld, zeker het leeven daar by zouden inschieten. Honderd vyftig Scheerders worden 'er gebruikt om ieder duizend Schaapen te scheeren, ieder Persoon rekent men dat acht Ooijen daags van vagt ontbloot; doch hy vindt genoeg te doen aan vyf Rammen de Wol in dien tyd af te haalen, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
niet alleen om dat deeze grooter zyn en meerder Wols draagen; maar om dat ze zich zo ongemaklyk laaten behandelen en noode stilhouden; binden is niet raadzaam, dewyl ze zich dan door fier wederstreeven, onder het scheeren, zouden dood worstelen; veiliger is het zagte middelen te gebruiken, de korzelen te streelen, en, door Ooijen digt by hun te houden, tot stilstaan te brengen, en dus van de Wolvlokken te ontdoen. Tegen den dag dat de Schaapen zullen geschooren worden, dryft men ze in een groote langwerpige vierkante Schuur, en van daar in een lange nauwe hut, welke men de zweetplaats noemt, hier blyven ze den nagt opgeslooten zo digt opéén gepakt als mogelyk is, om dus te beter te zweeten, 't welk de Wol zagter en gemaklyker te scheeren maakt. Dit is bovenal noodig omtrent de Rammen, die steviger Wol dan de Ooijen hebben. De vagt wordt in drie soorten onderscheiden, de rug en de buik geeven de fynste Wolle, van den nek en de zyden komt de fyne, van de borst, schouders en dyen de groove Wolle. Naa het scheeren worden de Schaapen op eene andere plaats gebragt, en gemerkt; die de tanden niet meer verwisselen zondert men af voor het slachtmes; de andere laat men graazen, indien het zagt weêr is, anders houdt men ze eene wyl binnen, en gewend ze allengskens aan de lugt. Wanneer men de Schaapen ongestoord laat graazen, zoeken zy, by voorkeuze, het fynste Gras uit, en zetten nooit den mond aan geurige Planten, schoon zy dezelve in ruimen overvloed aantreffen; indien het gebeurt dat Wilde Thym door het Gras is heen gegroeid, zonderen zy denzelven met veel zorgvuldigheids af, vermyden het zo veel zy kunnen, plaatzen zoekende waar het hun niet voorkomt. Wanneer de Schaapherder denkt, dat 'er uit een zwaar opkomende lugt een geweldige regenvlaag zal vallen, geeft hy de Honden een teken om de Schaapen byéén te verzamelen, en leidt ze in eene schuilplaats; by deeze gelegenheden, byten de Schaapen, geen tyd hebbende, om keuze van voedzel te doen, alles af wat hun voorkomt. Gelukkig is het, ondertusschen, dat zy niet gesteld zyn op geurige Planten, dit zou tot groot nadeel strekken der Byenhouderen, en de inzameling van Honig en Wasch zeer verminderen. Nimmer laaten de Herders hun Vee uit de Staketzels, voor dat de nagtdauw door de Zonnestraalen is opgetrok- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
ken; zy staan hetzelve niet toe te drinken uit beeken of plassen, wanneer 'er korts eene hagelbui gevallen is, de ondervinding heeft hun geleeraard, dat zulks zeer gevaarlyk is, ja doodlyk. De Wol van Andalusie is grof, dewyl de Schaapen niet van lugtstreek veranderen, gelyk de Merino Kudde, wier Wol eveneens zou ontaarten als men ze t'huis hieldt, en die der Andalusische Schaapen zou fynder worden, indien zy op dezelfde wyze omgeleid wierden. Tusschen de vyftig en zestig Baalen gewaschte Wol worden 'er 's jaarlyks uit Spanje gevoerd. Een Baal weegt doorgaans honderd vier- en negentig Ponden. Omtrent twintig duizend Baalen van deeze Wol komt 's jaarlyks te Londen en te Bristol, en elk derzelve is dertig of vyf- en dertig Ponden Sterling waardig, zo dat zy een derde van het voortbrengsel der beste soort krygen. De Wol van Paular, die de langste, schoon de beste niet, is, wordt voor de Reederyen des Konings van Spanje bewaard. De dagelyksche dragt der Koninglyke Familie in Spanje, en der geenen die daartoe behooren, is van Segovisch Laken, van waar onze Engelsche Adel, ten tyde van Koning hendrik den VII, het fynste Laken kreeg. De Kroon van Spanje ontvangt, 's jaarlyks, van alle lasten op de uitgevoerde Wol gelegd, 675,000 Ponden Sterling. |
|