maar het Vertrouwen was, op zekeren dag, de aandrift haarer voortvaarende natuure volgende, een groot stuk wegs vooruit gegaan, en haar gezelschap niet behoevende, zogt zy 'er niet meer nal, noch ontmoette het ooit.
De andere drie, hoewel door jupiter zamengevoegd, kreegen verschil, en scheidden van een. De weinig vooraitziende Dwaasheid bekreunde zich niet omtrent de goedheid der wegen, welke zy opsloeg, en stelde den eenen niet boven den anderen: dit gebrek van besluit werd vergroot door Wantrouwen, die, met haare twyfelingen en zwaarigheden, altoos de reis vertraagde. Dit strekte tot een grooten last voor de Ondeugd, die van geene zwaarigheden of uitstel wilde hooren, en alleen genoegen vondt in het onbedwongen opvolgen haarer zinlykheden; zy wist, dat de Dwaasheid, die zomtyds het oor leende aan Wantrouwen, zou zich gereedlyk schikken als zy alleen was: en verdreef daarom Wantrouwen, die dikmaals het genot verhinderde, begaf zich met de Dwaasheid, van haar onafscheidelyk, op weg.
Vertrouwen en Wantrouwen, op deeze wyze, beide van haar gezelschap verwyderd, zwierven eenigen tyd om, tot eindelyk zeker toeval haar in een gehugt bragt. Vertrouwen ging terstond na een groot huis van Rykdom, den Heer der plaatze; en drong, zonder zich aan de poort op te houden, door, tot de binnenste vertrekken, waar zy bevondt dat Ondeugd en Dwaasheid, vóór haare aankomst, reeds wel ontvangen waren. Zy vernoegde zich daar by, drong schielyk in de gunst van den Huisheer, en kreeg zulk eene gemeenzaamheid met de Ondeugd, dat ze met de Dwaasheid haare Gezellinne wierd. Zy bleeven bestendig de gasten des Rykdoms, en, zints dien tyd, onafscheidelyk by elkander.
Wantrouwen, ondertusschen, dat groote Huis niet durvende naderen, nam de uitnoodiging aan van Armoede, een der Landhoevenaaren: ter schamele hutte intreedende, vondt zy daar Wysheid en Deugd, die, door den Landheer verdreeven, derwaards den wyk genomen hadden. - De Deugd kreeg medelyden met haar, en de Wysheid, bevindende dat ze leerzaam van aart was, namen zy haar tot eene Gezellinne aan: door den ommegang verander de zy eenigzins van zeden, en bevalliger wordende, kreeg zy den naam van zedigheid.
Naardemaal kwaad gezelschap ruim zo veel invloeds heeft op het Verderf der zeden, als goed gezelschap op derzelver Verbetering, ontaartte Vertrouwen, door slegten raad en snood voorbeeld, in de verkeering met Dwaasheid en Ondeugd, dermaate, dat zy den naam van onbeschaamdheid verdiende en verwierf.
Het Menschdom, tot wiens Maatschappye jupiter deeze twee wydverschillende tritzen gezonden hadt, niets weetende van deeze wederzydsche verlaatingen, wordt daar door tot droeve misvattingen vervoerd, en denkt Wysheid en Deugd te zullen vinden, waar zy onbeschaamdheid aantreft; en waar het zedigheid ziet, verwagt het Ondeugd en Dwaasheid tot gezellinnen.