| |
De boetvaardige en tot inkeer gekomen zondaar.
myn heeren!
‘Ik neeme de vryheid UEdl. eenige omstandigheden mynes Levens mede te deelen. - Het geschiedt met een goed, met een Christelyk, oogmerk; om, was het mooglyk, een Godvrugtig Mensch te leeren op zyne hoede te zyn, tegens de verleidingen, en een Zondaar, in wien het geweeten niet geheel is toegeschroeid, tot nadenken te brengen. - Kan het een plaats in uw nuttig Mengelwerk hebben, het zal my ten uitersten aangenaam zyn.’
Ik blyve, met agting,
UEdl. gehoorzaame Dienaar
d.w.
| |
| |
Die staat, zie toe dat hy niet valle! - Een kort verhaal van myn Leven strekke, om den Leezer te doen opmerken, dat men nooit genoeg op zyne hoede kan zyn tegen de verleidingen des Zatans, de bedorve Waereld, en van ons eigen Vleesch. - Men leere hier uit, dat wy gestadig op ons zelven behooren te letten, en onophoudelyk in den gebede werksaam te zyn, om staande te blyven, en in de strikken der zonden niet verward te geraaken. Een Mensch toch, door de zonde eens overwonnen, en gevallen zynde, kan zig niet, dan met de alleruiterste moeite, weder oprigten; zig van zyne geliefkoosde zonde losrukken, en die voor altoos vaarwel zeggen.
Ik ben, in een der voornaamste Steden van Holland, uit eene destige Familie geboren; myne Ouders, die den Heere vreesden in opregtheid hunner harten, lieten niets na, om my eene opvoeding te geeven, die my voor tyd en eeuwigheid zou kunnen gelukkig maaken. - Op Meesters alleen lieten zy het niet aankomen, vooral niet wat het welzyn myner onsterfelyke Ziel betrof. - Van myne vroege jeugd af wierd my aangetoond de grootheid en afschuwlykheid van ieder zonde, benevens de bittere gevolgen, die dezelven, niet alleen voor my, maar ook voor myn Medemensch, konden opleveren, indien ik my aan eenigen van die schuldig maakte. - Daarentegen wierd my de beminlykheid der Deugd en der Godsvrugt onder 't oog gebragt, met aanwyzing van derzelver heilsaame uitwerkzelen. - Myne Ouders beantwoordden ook met hunnen Wandel volkomen aan hunne leer en vermaaning; beiden waren ze voorbeelden van Deugd en Godsvrugt. - Geen wonder dan, dat ik, van myne vroegste jeugd af aan, niets anders gehoord noch gezien hebbende, dan het geene ter Eere van mynen God konde strekken, door Gods genadige hulp en bystand, volkomen aan de verlangens van myne geliefde Ouders beantwoordde, en een Godvrugtig en Christelyk leeven leidde. - Intusschen vorderde ik in Jaaren, en wierd na een onzer Hooge Schoolen gezonden, om aldaar in de Medicynen te studeeren. - De gronden van Deugd, die by my van kindsbeen af gelegd waren, kwamen my, in dit gevaarlyk tydperk des Levens, zeer wel te pas; daar ik gestadig op myne hoede moest zyn, waaken en bidden, wilde ik niet door de eene of andere zonde worden weggesleept. - Hier door, en het gestadig vermyden van kwaade gezelschappen, had ik het geluk staande te blyven, myne onschuld te behouden, en in geen overheerschende zonde te vervallen.
Ik promoveerde op zyn tyd; zettende wy elders ter neder; en, na aldaar een ordentelyke practyk, om te kunnen bestaan, gekreegen te hebben, dagt ik om een Huwelyk aan te gaan. Ik raadpleegde myne Ouders daar over; en wy bepaalden ons tot een Meisje, dat in Christelyke Deugden was opgevoed, zeer
| |
| |
stilletjes leefde, ons was voorgekomen verstandig en goedaartig te zyn, en voor 't welke myn hart zig had verklaard. - Ik had het geluk in myn aanzoek te slaagen; wy hebben zes Jaar in de allervolmaaktste eensgezindheid geleefd, en twee Kinderen overgewonnen; wanneer zy my door den alvernielenden dood wierd ontrukt. - De droefheid, die ik over den dood van myne waardige en Godvrugtige Vriendin gevoelde, is niet te beschryven; en kan alleen door die geenen regt begreepen worden, die met my zodanig een smertlyk verlies ondergaan, en alles in hunne Vrouwen verlooren hebben. Na dat de droefheid van den Mensch plaats had gemaakt voor de aandoening van den Wysgeer, besteedde ik al den tyd, dien ik konde uitkoopen, aan de opvoeding myner Kinderen, zogt dezelven, van der jeugd af, het pad der Deugd te doen betreeden, en smaak in den vertroostenden Godsdienst te doen krygen; weetende, dat de eerste goede zaaden, die men in hunne tedere harten stort, zelden missen gezegende vrugten voort te brengen; schoon ze al eens, voor een tyd, door het onkruid deezer bedorve Waereld, onderdrukt mogen worden. - Ik zag myne moeiten en geringe vermogens, door Gods genadigen Zegen, naar wensch beloond, en had alle reden om over hun gedrag te vrede te zyn.
Wie zou niet gedagt hebben, dat ik staande gebleeven, en tot myn einde toe in het goede zoude volhard hebben? daar myne levenszon reeds aan het daalen, en ik het drie en vyftigste Jaar mynes ouderdoms al had mogen vieren; daar ik, (zonder ydelen roem gesproken,) by alle weldenkende Christenen, om myn tot hier toe altoos voorbeeldig leven, geagt, en in aanzien was. - Maar, helaas! Groote God, wat is de Mensch! Ik ben gevallen, en heb my aan eene der grootste zonden, die men begaan kan, schuldig gemaakt. - Het herdenken daar aan valt myne Ziele bitter; - het verhaal daar van kost my veel, ja zeer veel; maar ik oordeel dit, tot nut van het Menschdom, verpligt te zyn; op dat een ieder zig aan my spiegele, gestadig over zig zelven waake, en God bidde, om tot zyn uiteinde toe staande te kunnen blyven.
Ik had, in die dagen, eene volstrekt onschuldige verkeering aan zeker Huis, ter zaake van myn beroep; en ziet, in het zelve woonde de Vrouw, welke de Eva was die my verleide! Ik zegge dit niet om my te verschoonen; want de zonde is daarom niet minder; maar zy heeft my verleid, (God vergeeve het haar!) en de gruwelyke zonde van overspel doen begaan. Zy was gantsch niet schoon, maar zeer levendig, en vol dartele snaakeryen. - Haar omgang behaagde my; en dit was de oorzaak, dat ik, dikwils, om my wat te verlevendigen, ten haaren Huize langer bleef, dan ik 'er noodig had; zonder egter eenig het allerminste zondig voorneemen te hebben. - Doch een Vrouw bemerkt gauw dat zy behaagt: dit deed haar een aanslag op my, of liever op myn geld, maaken. Het is immers in geenen deele waarschynlyk, dat eene Vrouw van zes en twintig Jaaren, die een gezond en sterk Man
| |
| |
heeft, zin zal hebben in iemand van drie en vyftig Jaar, die daar by niet van de gezondste is; en naderhand ben ik 'er ook ten volle in bevestigd geworden. - Zy begon, met zig van langzaamer hand by my am Huis in te dringen, haalde my vervolgens aan; vond my fris en jeugdig voor myne Jaaren, en, zeer vrypostig zynde, wierd zy van tyd tot tyd hoe langer hoe gemeenzaamer; - om kort te gaan, ik was niet op myne hoede, en zondigde byna zonder het te weeten. - Alleen zynde, kwam myne concientie boven; de wroeging verscheurde my; en ik zag myn deerlyk gevallen staat met schrik en afgryzen aan. - Maar, helaas! het was te laat; de zonde, de gruwelyke zonde van overspel, was begaan! - Groote God, was ik te dier tyd, met zak en assche bekleed, u in de roede gevallen; had ik my in allen ernst tot uw in den gebede gewend, mooglyk zond gy my verhoord, en my kragten gegeeven hebben, om voortaan die schriklyke zonde na te laaten. - Maar, myn Gebed was niet opregt; dit blykt; want ik had de kragten niet om het voorwerp myner zonden, onder het een of ander voorgeeven, van my te verwyderen. - Myn val wierd des te grooter, en het kwaad te afschuwelyker: want daar ik te vooren door overyling had gezondigd, misdeed ik nu met eene opgeheven hand.
Deeze onbetaamelyke gemeenschap duurde agt jaaren! Ik nam wel dikwils voor om dezelve af te breeken, vooral als my de Ziel, door het hooren eener stigtelyke Predicatie, of het leezen van een Godvrugtig Vertoog, ontroerd was; - maar, helaas! myne kragten waren altoos te zwak, en het gezigt van het voorwerp myner drift verbande deeze heilzaame voorneemens wel dra weder uit myne Ziel. En had het den Almagtigen behaagd, my, door een schielyken dood, uit deeze Waereld te rukken, of my een sterfbedde, met beroovinge van 't gebruik van myn verstandlyk vermogen, te geeven, mooglyk zou de dood my in die jammerlyke omstaadigheden hebben verrast, en myne onsterselyke Ziel, voor altoos, voor eeuwig, zyn verlooren geweest. - ô Ysselyke gedagte! die my als nog het klamme zweet kan doen uitbreeken. - Maar de Heere heeft zig myner ontfermd; Hy heeft my wel op een Ziekbedde geworpen, waar uit ik, naar het oordeel der Doctoren, waarschynlyk niet weder zou opstaan; doch het geschiedde tot myn best, om my de oogen te openen voor het gevaar waar in myne Ziele was; en om dezelve, zoo ik hoope, ja vertrouwe, voor haar eeuwig verderf te behoeden.
Wilde ik onderneemen, Beminde Leezer, u de angsten te beschryven, die my folterden, de wroeging, die my verscheurde, het zou my volstrekt onmooglyk zyn, dit in zyne volle kragt en nadruk te kunnen doen. - De gruuwlykheid der Zonde van overspel, waar aan ik my had schuldig gemaakt, met de gevolgen van dien, zag ik nu in het helderste licht. - De onmin, de tweespalt, het altoosduurend ongenoegen in het vreedzaame huishouden, waarvan ik de schuldige oorzaak zoude geweest zyn, in- | |
| |
dien haar Man onzen zondigen omgang ontdekt had, zag ik nu ten allerklaarste; en ik begreep nu eerst regt, dat men een Man, die werk van zyne Vrouw maakt, gelyk deeze deed, geen smertlyker, geen gevoeliger slag, dan van die zyde, kan toebrengen. - De gedagten aan de droefheid, en de kwelling, waar in ik myn lieven Zoon en waarde Dogter had gestort, (want ik had klaar bemerkt, dat zy de zaak ontdekt hadden, niettegenstaande zy uit eerbied voor my zweegen,) doorboorden my het hart; en ik gevoelde nu eerst, met nadruk, dat Kinderen, die hunne Ouders teder beminnen, gelyk de mynen my deeden, geen zieltreffender droefheid kunnen hebben, dan te moeten zien, dat deeze hunne geliefde Ouders zig moedwillig in hun eeuwig verderf storten. - Het kwaade voorbeeld, 't welk ik aan de Waereld en aan myne lieve Kinderen had gegeven; en het verliezen, ten minste de vermindering van myne eer en goeden naam, ontroerde my; want ik zag nu klaar, dat, hoe zorgvuldig men ook zodanig eene zaak voor het oog der Waereld gelooft te bedekken, 'er toch altoos, door he een of ander middel, iets van komt uit te lekken; veele omstandigheden, die ik te vooren niet had in agt genomen, en die my nu leevendig te binnen kwamen, bevestigden my thans ook hierin volkomen - Boven dit alles gevoelde ik inzonderheid de allergrootste, de alleronuitspreekelykste wroeging, over het ontheiligen van des Heeren Hoogeerwaardig Avondmaal, geduurende dien tyd. Ik had my naamlyk, uit vreeze dat men my, wegens het begaan eener
moedwillige zonde, zoude verdenken, van des Heeren Tafel niet durven afhouden. Ik gevoelde telkens wel een stillen beschuldiger in my; het hart klopte my wel van angst en aandoening; en ik ben verzekerd dat de schuld op myn gezigt, voor een opmerkend oog, te leezen was zo menigwerf, als ik deze Heilige Bondtekenen en Zegelen van des Zaligmaakers dierbaar Lichaam en Bloed gebruikte, of liever schandelyk misbruikte, doch ik was in des duivels strikken verward; ik gevoelde myne schuld, dan hier by bleef het, zonder verdere uitwerking ten goede. - Maar thans, nu ik op myn Ziekbedde gebonden lei, nu de poorten der Eeuwigheid reeds voor my geopend scheenen, nu ik als met den eenen voet reeds in het graf stond, ondervond ik eerst regt, hoe ik God, ook door dit schriklyk misbruik, vertoornd had. - Dit woog my als een Molensteen op het Hart. - Dag en Nagt beschreide ik, met heete traanen van een opregt berouw, myne gruweien, en bad den Alm gtigen zig over my te willen ontsermen, my dezelven genadig, om Jesus Christus wille, te vergeeven, en myner onsterfelyke Ziele genadig te zyn. Ik nam te gelyk een allerernstigst voornemen, om, zoo het Gode behaagen mogte my van deze ziekte te doen herstellen, my met geweld uit de armen van deze verleidster te rukken, en my geheel en al in Christus liefdearmen te werpen, in hoope van door hem niet versmaad te zullen worden. - Dit is ook myn eerste werk geweest, na dat God my als van den dood in dit Land
| |
| |
der Levendigen had te rug geroepen; door de droevige ondervinding nu geleerd zynde, dat een Mensch zig voor de eerste aanleiding, en voor de gelegenheid om te zondigen, zorgvuldig moet wagten, zoo verwyderde ik my verre van dit voorwerp, en benam haar zorgvuldig alle aanleiding om my te naderen, en my op nieuw in haare Goddelooze strikken te verwarren. - Gelooft zyt gy, ô Barmhartige God! voor de my toegezondene ziekte; geprezen zy uwen naam in alle Eeuwigheid; want daar door, ja daar door alleen, is myne Ziele van het verderf gered, die anders gewis een prooy voor de helle zoude geweest zyn.
Spiegelt u aan deezen mynen Val, gy, die vast in het geloove meent te staan. - Myn voorbeeld kan u op nieuw leeren, en moet u ten volle overtuigen, hoe weinig men op zyne kragten behoort te steunen; en hoe nauwkeurig men alle de gelegentheden om te zondigen moet vermyden en vlieden. - De Mensch is gaauw verrast, en dikwils verleid, eer hy voor zig eenig kwaad vermoedt. - En gy, die reeds het ongeluk gehad hebt van te vallen; blyft, bidde ik u, toch niet moedwillig in uwe Zonden liggen; het behaagt Gode niet altoos, de Zondaar door eene ziekte te waarschouwen, en hun tyd tot bekeering te geeven. - Haast u dan, eer het te laat is; smeekt God om hulpe, neemt een kloek en volstrekt besluit, en stelt het daadvaardig in 't werk. - De eerste schrede kost het meeste; die eens gedaan zynde, helt de overwinning reeds naar uwe zyde; en, geheel overwonnen hebbende, zult gy hier op Aarde een vergenoeging en gerustheid in uw geweeten ondervinden, die gy in langen tyd niet zult hebben mogen smaaken; en hier Naamaals zult gy met eene onverwelkbaare Kroone beschonken worden, en genieten verzadiging van vreugde voor Gods aangezigte, en lieflykheden aan zyn Regterhand, eeuwig en altoos. - Mogt het verhaal mynes levens hier toe van nut zyn! - Dit is myn hartlyke wensch; dit is myn vuurig en opregt gebed. |
|