Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het paard en de wesp. Een teder Wespje stak een Paard: Het moedig Ros, in toorn ontsteeken, Sloeg vreeslyk met zyn langen Staart; Dan 't Wespje zeide, zeer bedaard, ‘Trotsche vriend! gy dient te weeten, Dat gy nutloos werk verrigt: Op een zek're plaats gezeten, Treft uw gramschap my niet ligt.’ 't Paard, vermoeid, gaf aan de rede Van het kleine Beest gehoor, Lag het zagte woorden voor; Des liet hem de Wesp in vreede; Doch sprak, toen hy 't Ros verliet, ‘Vriendlykheid, vind, zo gy ziet, Steeds gehoor; nu steek ik niet.’ * * * * * * * * Hoe klein een Vyand moge weezen, Hy is zomtyds zeer sterk te vreezen. Naar Gleim. Vorige Volgende