neemen; dit hebben wy menigwerf in anderen gezien; dit hebben wy zelven vaak ondervonden. Is ons dat dan zo bekend? behoeven wy hierin geen oogenblik te twyfelen? Waarom steilen we ons dan zo dikwyls als uitzinnigen aan, wanneer we in onze oogmerken niet slaagen, of onze goede onderneemingen kwalyk uitvallen?
Altyd beter te willen weten dan een ander, maakt iemand in de verkering zeer lastig, om dat de minste menschen dit verdragen kunnen: en hier door ontstaat doorgaans een menigte twisten en gekakel. Het beste middel daar tegen is, zo dra men zulk een beterweter ontmoet, en hy ons begint lastig te vallen, terstond bot stil te zwygen; en nooit met hun in den wind te leggen.
De roem, de glory, en eene begeerte, om, na zyn dood, als een held, by de nakomelingschap, onstervelyk te leven, heeft menig Vorst zig doen wapenen, en zyne Onderdanen in eenen verdervelyken oorlog gewikkeld. - Dan, hoe ysselyk zal hun de vertooning wezen, wanneer zo vele duizenden van menschen, in het ander leven, ten gerigte worden aangevoerd, welke eenstemmig tegen hen getuigen zullen: ‘Wy allen hebben, door uw toedoen, ontydig en jammerlyk het leven verloren’.
De eenvoudigheid treft dikwils veel sterker, dan de uitgekiptste woorden. Wanneer men wél en gevoelig wil treffen, moet men tragten het allernaast aan de natuur te komen; al wie daar van afwykt, kan nimmer gelukkig slagen.
‘Wie een man slaat, dat hy sterft, diens bloed zal vergoten worden’. - Dan wat zal men hem doen, die duizende ongelukkigen, in weinige oogenblikken, op de wreeddadigste wyze laat vermoorden, en vermoord worden? - Hy, die zynes naasten goed rooft of verwoest, zal men de strengste straf doen ondergaan. - Dan welk eene straf zal men dezulken aandoen, die alles wegrooven, die moorden, rooven en branden, die steden en landen verwoesten, en gehele Natien ongelukkig maken?
Voor alle misdaden zyn er, in dit leven, gene straffen bepaald. Indien dit waar was, zou men vooral hem, die ligtvaardig den oorlog aanvangt, ongetwyffeld moeten verbranden; nadien 'er geen nadeliger misdaad voor het menschdom bedagt kan worden, dan, zonder wettige reden, den Oorlog te beginnen.
De menschen met geweld, den Lof over zyne werken, of die zyner naastbestaand n, te willen afdwingen, is omrent zo veel als zyne werken in veragting te brengen, en zichzelven bespottelyk te maken. In het hooren pryzen zyner daden, moet men zelfs alleromzigtigst te werk gaan, en zich in het minst niet hoogmoedig, maar nederig, gedragen; dan verdient de persoon en zyne werken beide dubbelen Lof.
Hy, die iets verrigt, waar omtrent het algemeen zyn oordeel vellen moet, kan nooit verwagten, dat het van de gehele wereld geprezen zal worden; by moet de veragting zo koelzinnig,