mede te deelen, ten einde zij dezelven met hem toetzen, en, zoo ze waar bevonden worden, aanneemen, of, zoo ze valsch schijnen, hem waarschouwen voor dwaaling.’ En die zelfde gronden leiden den Rechtsgeleerden, om op dezelfde wyze te denken over de Leeraren der Kerke, als die niet geacht kunnen worden verder aen de Leer der Kerke verbonden te zyn, dan overeenkomt, met het opgemelde bedoelde der Kerke; waarby hy dan te meer moet blyven, om dat het zeer nadeelige gevolgen kan hebben, zo hy terstond de Kerk verlate. Uit dien hoofde is zyn beslnit: ‘Elk Leeraar heeft het recht, om met zijne veranderde gevoelens in de Kerk te blijven, dezelven op de beste en voorzichtigste wijze bekend te maken, zonder dezelven te voren voor eene statige vergadering zijner Amptsbroederen open te leggen, en dus moedig voort te streeven op het pad, het geen Jezus zelf, schoon bij de Jooden als een ketter gedoemt, hem heeft voorgetekent.’ Dit zyn besluit versterkt hy, door de overweeging, dat de Leden der Kerke geen gunstige gedachten van hunne Leeraers kunnen voeden, als hun het onderzoek niet vrysta of gevaerlyk is; daer men toch niet kan beweren, dat de Leer geen nader onderzoek behoeft. Zulks doet hem de Leeraers aenmoedigen, om het voorbeeld der vroegere Protestantsche Hervormeren na te volgen. ‘Een Leeraar, zegt hy, hebbe dan moed en standvastigheid om te wagten, tot dat hij uitgestoten worde; maar nimmer valle hij in de dwaaling, vrijwillig uit te gaan.’
Op dit voorstel van den Rechtsgeleerden, draegt de Predikant, in een volgenden Brief, zyne tegenbedenking voor, grootlyks gegrond, op het gezag der Overheid, in het bepalen en handhaven van een vastgestelden Godsdienst; en de verplichting der Onderdanen in 't gemeen, gelyk die der Leeraren in 't byzonder, om, in die Kerkgemeenschap zynde en blyvende, zich naer deze inrichting te schikken. ‘Ik besluite dan,’ is daerom zyn schryven, ‘dat een Leeraar in de Gereformeerde Kerk het recht niet heeft, om, na veranderde inzichten in het vastgestelde Leerstelzel, zijne nieuwe gevoelens in weerwil der Overigheid te verbreiden; maar dat hij in gemoede verplicht is - niet, om wederom van gevoelens te veranderen, en de ouden weder aan te nemen. Want dit kan door geen Overheid geboden worden - maar toetegeven, te gehoorzamen, te zwijgen, dat is, zijn ampt