les in de waereld zijne rede en zijn gevolg heeft, hoe diep verborgen ook de eerste, en hoe verre het laatste mooge verwijderd zijn! En, dat op deeze waereld niets, hoe klein en loevallig het zelve in onze oogen zij, zonder Gods voorkennis, toelaating en bestiering gebeurt.
Op deze grondslagen komt het hem voor, dat men de voetstappen der Godlyke Voorzienigheid in dezen Zeeslag ten duidelykste aentreft; en hier toe brengt zyn Eerwaerde, wel inzonderheid, het volgende. (1) Het uitloopen der Vloot, niet vroegtydig, maer eerst, na verloop van zes maenden, zints het Oorlogs-Manifest van Engeland. (2.) De verregaende overmagt der Engelsche Vloot boven de onze. (3.) Het ontmoeten van de Engelsche Vloot, op de hoogte van Doggersbank, den 5. Augustus, toen Parker nog geen echt bericht had van de sterkte der Hollandsche Vloot: daer het komen der Vloot op die hoogte, één dag vroeger of later, ene groote verandering, ten onzen nadeele, te wege had kunnen brengen; het zy nog inde uit- of in de volgende terugreize der Vloot. (4.) De eensgezindheid onder onze gezamenlyke dappere Bevelhebbers, en de invloed hier van op onze Matroozen en Soldaten. (5.) De manlijke en heldhaftige dapperheid onzer strydende Vlootelingen, van allerleien rang. (6.) Ene op zich zelve beschouwende kleinigheid, maer in de uitkomst gewigtige omstandigheid. - Des Vice-Admiraels vrye en toevallige keuze ener rode Vlag met witte strepen, (gewoonlyk een teken van Aanval,) tot een teken voor de Koopvaerdyschepen; op welks gezicht zy, zo dra zy het zelve aen den top van zekeren Mast zien zouden, zich hadden te schikken, om, ter hunner behoudenisse, ene haven der Republiek te kiezen. - Een teken, dat den Vyand verbysterde, daer hy 't hield voor een blyk van de welgesteldheid der Hollandsche Vloot; 't welk hem voor zynen ondergang deed dugten, en waer op hy afdeinsde. Hier by komt nog, dat een vyandlyke kogel het touw, waer mede het teken tot den stryd anderszins word ingehaeld, had weggenomen, 't welk zyn Eerwaerden toeschynt als ene voorspellende bode der Overwinninge geweest te zyn.
De Eerwaerde Rutz, (die evenwel op dit laetste niet sterk staen blyft,) dringt de opgemelde omstandigheden oordeelkundig aen; en beantwoordt, zonder zich met- andere tegenbedenkingen op te houden, alleen die, welke ontleend word uit het bezef, dat 'er in dit alles niets