Het rechte bidden, ten tyde van Oorlog, aangeweezen in eene Leerreden, over Plalm LX. 13, 14, door F. Serrurier Predikant te Amsteldam. Te Amst. by W. Immink, 1781. In groot octavo 75 bladz.
Ter gelegenheid van den Zeeslag, voorgevallen den 5den van Oogstmaand 1781, sprak de Eerwaerde Serrurier, den 12den daeraen volgenden, het hoofdzaeklyke dezer Leerreden uit, om de Gemeente op te leiden tot een recht bezef van haren plicht, in dagen van Oorlog. Het voorbeeld van David, Psalm LX. 13, 14, biddende om de Godlyke gunst, met opzicht tot den Oorlog, uit hoofde der nietigheid van alle andere uitzichten; en hechtende daeraen een gemoedigd vertrouwen, van zich met God wel te zullen kwyten, en eene gewenschte uitkomst te zullen verwerven, opgehelderd, en de gegrondheid van dit gedrag aengetoond hebbende, leidt zyn Eerwaerde daer uit de volgende leeriugen af. ‘(1.) Een Volk, in oorlog zynde, heeft den toevlugt tot God te neemen, om hulp van hem te verwerven.’ Dit heeft men niet over te laten voor de Priesters, of voor den gemeenen man; maer is ook een plicht der Aenzieulyken, en van elk inwooner, van welken rang of staet hy zy. ‘(2). Om dit met vrucht en gegrondde hoop van verhooring te doen, moet een Volk afzien van het vertrouwen op menschlyke uitreddinge;’ beschouwende alles van dien aert als middels, welken, zullen ze van ene heilzame werking zyn, den Godlyken zegen behoeven; waer op men derhalve niet kan vertrouwen, dat het gebed tot God kragt moet byzetten. ‘(3.) By dit vertrouwen op God, met afzien van nietige steunzels, moet gepaard gaan, een oprecht voorneemen, om alles met yver in 't werk te stellen, wat van onze zyde behoort gedaan te worden.’ Ieder behoort in zynen kring te toonen, dat hy 't Vaderland bemint, door, naer zyne omstandigheden en vermogens, aen te wenden 't geen ter bevorderinge van 's Lands welwezen kan dienen: houdende steeds in 't oog het vertrouwen op God: en toeziende, dat men gene middels gebruike dan zulken, waer over men den Godlyken zegen vrymoedig af durft smeken. ‘(4.) Dit doende, mag een Volk, door een onrechtvaerdigen Oorlog aengevallen, zich opbeuren, en
op eene gewenschte uitkomst hopen.’ Het bezef van Gods albestierende hand over het lot der Natien geeft een Volk,