| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Geschiedenis van de eerste Zonde der Menschen, verklaard in VIII Kerkelyke Redenvoeringen, door C. de Vries, Leeraar by de Doopsgezinden te Utrecht. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel, 1781. In gr. octavo 210 bladz.
Het geschiedverhael der overtredinge van 's Heren Proefgebod, door Adam en Eva in het Paradys, met de daeropgevolgde strafvonnis des groten Regters, door Mozes Genesis III geboekt, is door alle tyden aen verschillende uitleggingen onderhevig geweest, die zeer wyd uit elkanderen liepen. Zommigen zogten zich ten naeuwste aen de letter te houden, terwyl anderen het 'er op toeleiden om alles zinnebeeldig te verklaren; 't welk ene derde soort aenleiding gaf om na te speuren, of 'er niet een middelweg te vinden ware, dien velen op onderscheiden manieren menen ontdekt te hebben. Men heeft 'er te meer werks van gemaekt, om dat dit Stuk, terwyl het voor de hoogachters der Godlyke Openbaringe met duisterheden bezet bleef, door het Ongeloof op velerleie wyzen als bespotlyk werd afgemaeld. Het bezef van dit laetste inzonderheid heeft ook den Eerwaerden de Vries opgewekt, om te beproeven, of hy, op den voorgang van anderen, het geschiedkundig verhael onpartydig en oordeelkundig overwegende, dit duister Stuk niet nog enigermate konde toelichten; en het Ongeloof ook in dezen den mond stoppen. De beroemde Mannen Hesz en Niemeyer baenden hem hier toe voornaemlyk den weg; zyn eigen oordeel deed hem voorts in etlyke byzonderheden een nieuw licht zien; en, by nadere overweging van alles, kwam het hem voor, dat dit Stuk zeer wel op zodanig eene wyze te verklaren zy, dat het Ongeloof 'er gene stof van spotterny in kunne vinden Zulks bewoog hem dit Geschiedverhael in acht Kerkredenen te verhandelen; welken ene ontvouwing van Genesis III behelzen, met ene nevensgaende voordragt van de leeringen daer uit af te leiden, en het gebruik dat men 'er van te maken heeft. En hier by voegt zyn Eerwaerde, nu met de openlyke uitgave,
| |
| |
ene nadere opheldering en bevestiging van zyne gedachten, nopens de Slang, die men, in een eigenlyken en letterlyken zin, voor een wezenlyken Slang te houden heeft; des men hier zo min om ene zinnebeeldige, als om ene door den Duivel bezielde, bewerktuigde of gevormde Slang hebbe te denken; waer tegen dan het spreken van de Slang en de zamenspraek van Eva met dezelve, niet letterlyk noch eigenlyk, maer zinnebeeldig of leenspreukig te verstaen zy. De Eerwaerde de Vries, naemlyk, stelt ons dit geheele Geschiedverhael voor, als een ond Zangstuk, waerschynlyk van de vroegste tyden herkomstig, en door Mozes overgenomen, met enige toepasselyke verandering van uitdrukkingen, voor de byzondere tyden en persoonen, voor welken hy schreef. Hy beschouwt het des als een dichtkundig verhael, dat ene wezenlyk voorgevallen Geschiedenis behelst, die met dichterlyke figuuren voorgedragen word; waerin men de Hoofdzaken letterlyk, en het Bywerk leenspreukig, te verstaen heeft. Op dezen grondslag houd zyn Eerwaerde zich, in zyne verklaring, aen den letter, zo lang zulks met den aert der zake bestaenbaer is; en acht zich voorts geregtigd, om, het gene daermede redelyker wyze niet overeengebragt kan worden, naer den aert van een dichtstuk, zinnebeeldig te ontvouwen. - Men kan niet wel verwachten, dat iemand dit Stuk van alle duisterheden zal ontheffen; ook is zyn Eerwaerde zo vermetel niet, dat hy zich zoude laten voorstaen, dit verricht te hebben; maer desniettegenstaende is zyne ontvouwing echter wel van die natuur, dat het dit verhael in een vry aennemelyk licht stelle; zo althans dat het Ongeloof 'er niets buitenspoorigs in kunne vinden; en de hoogachters der Openbaringe het wel der moeite waerdig mogen houden, om deze uitlegging met die van anderen te vergelyken. Zyn Eerwaerde heeft niet geschroomd van den gewoonen weg af te wyken, al zou hy zelfs nu en dan alleen op zich zelven
staen; maer hy doet het met alle bescheidenheid omtrent de genen, die anders denken, en zo hy hier of daer zyne verbeeldingskracht eens wat sterk mogte schynen toe te geven; het geschied evenwel niet dan met een omzichtig oordeel, dat zich binnen het waerschynlyk mogelyke bepaelt, en den Lezer ten minste ene vernuftige gedachte kan doen opmerken, die hem veelligt, by nadere overdenking, niet geheel verwerpelyk zal voorkomen. - Een of ander stael van die natuur, zouden wy hier wel kunnen bybrengen, dan wy willen in dezen liefst op gene byzonderheden staen blyven, om ruimte
| |
| |
over te houden ter plaetzinge van 's Mans zamentrekking van zyne gegeven verklaring; waer mede wy, zo wy achten, den Lezer het meest dienst zullen doen. Zie hier, hoe zyn Eerwaerde, by wyze van korte herhaling, het geheele geval, zo als het in 't breede door hem ontvouwd is, nog eens voordraegt.
‘De Aarde, by hare eerste vorming, ten groten dele woest en onbewoonbaar zynde, hadde de wyze en weldadige Schepper ene afzonderlyke bloeijende landstreek voortgebragt, waar in hy die uitmuntender schepzels, de Menschen, welken hy geschikt hadde, om dezelve te kweken en te bevolken, by voorbaat, op ene gevoeglyke wyze konde plaatzen, tot dat zy bekwaam zouden zyn, om de overige delen te bewonen. - Een boomryk oord, met rivieren doorsneden, en dus van lommer en water voorzien, is de allerwenschelykste verblyfplaats voor een Oosterling, in zyn warm klimaat, en een eigentlyk gezegd Eden of Lusthof, gelyk het woord betekend. In zodanigen oord, werd dan ook het eerste Paar Menschen gesteld. - Niets was welvoeglyker, gepaster en noodzakelyker zelv', voor hunnen oorspronkelyken staat. - Hier konden zy veilig die klederen missen, welken de Natuur niet geeft. - Hier vonden zy tevens alles tot voedzel en eenvouwdige verkwikkinge, 't geen zy niet tesstond in staat waren zig zelven te verschaffen. - Zy leefden van ooftvrugten, en kruiden, welken volöp in deze streek groeiden. De geheele Natuur lachte hun toe, en was een School van onderwys voor hun; zelfs hielden zy enen vriendelyken en leerzamen ommegang, met die Dieren, die naderhand zo schuuw van het menschdom werden, en zo vyandig tegen het zelve. - Ook droeg God zorge, om hen die kundigheden in te prenten, welke zy nodig hadden, om ene verandering van staat en levenswyze te ondergaan, welke, om verscheidene redenen, hoe vroeger hoe beter, onder het menschelyk geslagt, diende ingevoerd te worden. - Schoon zy, wat lighamelyke grootte en sterkte betreft, in den staat van volwassene menschen, geschapen waren, bevonden zig hunne gemoederen, in ene kindsche onnozelheid en onbedrevenheid. - God zelv' nam den taak hunner Opvoeding op zig, - onderwees en oeffende hen, door middel van Engelen, of Boden, in zyne plaats hun telkens verschynende, in alle de vereischtens tot het natuurlyk, gezellig
| |
| |
en huishoudelyk leven, zo wel als in de eerste beginzels van Godsdienst en Zedelykheid, zo verre zy 'er vatbaar voor waren.
Hun opvoeding dus voltooid zynde, konden zy aan hun eigen bestier worden overgelaten, en veilig in de Waereld verschynen, dat is, aan het grote werk gezet worden, om den Aardbodem, in 't algemeen, te bebouwen en te bevolken. Dan de Goddelyke wysheid en goedheid agtte het niet oorbaar, hen deze verandering van verblyf en levenswyze te doen ondergaan, welke hen, inzonderheid in den beginne, moeilyker en verdrietiger moest vallen, zonder ene gepaste aanleiding, welke hunne onderwerping aan zyne schikking hun gemakkelyker maakte, en aan verscheidene andere heilzame oogmerken, die hy zig in de Schepping van het menschelyk geslagt hadde voorgesteld, en niet dan by trappen konden aan den dag leggen en bereiken, tevens te beantwoorden. - Reeds hadde hy, in hunne zedelyke opvoeding, om hunne gehoorzaamheid en onderwerping aan hem te oeffenen, by voorbaat, en in de eerste plaats, hun ene ligte spyswet gegeven. - Van enen enkelen Boom, dien de vrugtdragende oord, waar in zy woonden, onder ene grote verscheidenheid van betere en heilzame opleverde, mogten zy niet eten, op straffe van enen onmiddelyken dood. Zodanig een eenvoudig gebod kwam juist overeen met hunnen kindschen staat. Kinders zyn meest vatbaar voor stellige voorschriften; nog is het nodig, dat 'er voor hun, altyd, ene juiste evenredigheid in agt genomen word, tusschen het voorschrift en de bedreiging op deszelfs overtreding, indien zy maar alleen genoeg is om hen afteschrikken, en hoe kragtiger daar toe hoe beter dikwyls, daar men het steeds in zyne magt heeft, de straffe te verzagten. - Spyswetten, daarenboven, waren, in oude tyden, zeer gemeen, zelfs onder allerleije Volkeren, en werden door God zelv', in grote verscheidenheid, den Israëliten voorgeschreven. - Dus behoeven wy ons niet te bevreemden, dat de eerste Mensch een dergelyk voorschrift ontving. - Maar hy bezweek weldra onder deze proef; en juist toen was het de gepaste tyd, om hem uit Eden te verplaatzen, en zyne ware bestemming hem aan te
wyzen. - Zie hier de gelegenheid tot zyne ongehoorzaamheid. - Ene Slang, gewoon op ooftvrugten te azen, hadde zig in den gekentekenden
| |
| |
Boom gehegt, en at, gretig en onverzeerd, van deszelfs vrugt. - De Vrouw, dit ziende en door de schoonheid der vrugt bekoord, vergat het Goddelyk verbod, of steldé zig de gedane bedreiging, als ene blote waarschuwing, voor, welke, op dit gezigt, al haar kragt by haar verloor; nieuwsgierigheid, begeerte naar kennisse, wrogt hier onder. Zy at op het voorbeeld der Slange, en haalde ook haren Man over, om dit insgelyks te doen. - Nu werden hunne ogen geopend; de lust bekoeld zynde, maakte terstond plaats voor overdenking. - Inderdaad zy hadden nu ene ondervindelyke kennis van Goed en Kwaad, maar tot hunne schade. Zy schaamden zig over hun misdryf, vreesden de aannadering van den Goddelyken Bode, en de uitvoering der gedreigde straffe; zy verscholen zig onder de bladeren van enen Vygeboom, dog op het eerste gerugt van zyne gewone komst, tegen den avond, weken zy, in grote verwarring, in het digtste van 't geboomte des Hofs. - Het opöntbod des Goddelyken afgezants deed hen egter weldra hun schuilhoek verlaten. Zy traden bevende ten voorschyn, en, op de eerste vraag, wegens hunne verlegenheid en schaamte, kwamen zy tot ene openhartige belydenis. - De Man bekende, op voorstel en aandrang der Vrouwe, - deze, op het verleidend voorbeeld der Slange, gegeten te hebben. - Hier op volgde het Vonnis der Godheid. - Der Slange werd aangekondigd, dat zy voortaan gene boomvrugten meer zoude eren, maar haar voedzel van den grond, en in het stof der aarde, zoeken: - de gemeenzame verkering tusschen de Dieren, in 't byzonder de Slang, en den Mensch, werd ook toen afgebroken, en de natuurlyke Vyandschap voorspeld, welke, uit hoofde van dit geval, tusschen Slangen en Menschen zoude plaats grypen, te gelyk met het nadeelig gevolg daar van voor de eersten. - Slangen zouden Menschen vervolgen, maar Menschen zouden Slangen doden. - De Vrouw werd tot ene moeilyker Dragt en Verlossing, en tot onderwerping aan den Man, verwezen; deze tot zwaarder arbeid, tot het
behouwen van de woeste velden buiten Eden, en het eindelyk sterven. - En het een en ander lag duidelyk opgesloten in, en werd ten volle bereikt met, de nu vastgestelde Verwoesting van hun eerste verblyf. - Van toen af, derhalven, werden alle voorbereidzels tot 's Menschen verhuizing uit Eden, gemaakt. Zy kregen
| |
| |
onderrigting, om zig, door het slagten van Dieren, van ene behoorlyke Kleding te voorzien, en zig te dekken tegen de meerdere strengheid van lugt, in het open veld te wagten, en tevens, om, langs dien zelfden weg, het nodig voedzel, in de op handen staande schaarsheid, zig te verzorgen. - Toen zy de ooftvrugten van Eden misten, en het veld hun nog geen kruid of koorn leverde, konden zy gevoeglyk van melk en vleesch leven, - ook hier door werden zy beter gehard tegen den arbeid en de lugt. - En, na dat deze en alle overige nodige voorzorgen tot hunne verhuizing genomen waren, werden zy genoodzaakt, hun eerst verblyf te verlaten. - Zy verloren het gemak, de bekoorlykheden en genietingen aan dezen staat verknogt, om hunne Ongehoorzaamheid; ene waarschuwing derhalven, om zig voortaan beter te hoeden. - Schaarsheid nam billyk de plaats in van misbruikten overvloed, en hun eten van den verboden Boom werd tevens op ene gepaste wyze gestraft met het gemis van alle de overigen, zonderling van enen anderen Boom, (den Boom des Levens geheten) wiens vrugt konde gediend hebben, om hunne levenskragten voor die natuurlyke verzwakking te behoeden, waar aan zy nu werden overgegeven. - Met dit alles hadden zy gene reden van klagte over de hardheid en onbillykheid van hun lot: maar veel eêr, om zig der genadige verzagtinge, in het zelve, van hunne verdiende straffe, met alle blymoedigheid, te onderwerpen. In plaats van enen onmiddelyken dood, ondergingen zy alleen ene ongunstiger verandering van staat en levenswyze, die, in het einde, zelfs tot hun eigen voordeel en van het gehele menschelyk geslagt, konde gedijen, en aan de verhevenste oogmerken, met opzigt op hun bestaan en gelukzaligheid, konde beantwoorden, indien zy van hunne zyde zig bevlytigden, om daar toe mede te werken. Het verlies van Eden zoude hen, immers, de Goddelyke hoede en zorg niet doen verliezen, die zelfs, by en onder dat verlies, zo zigtbaar voor hun zig opdeed. - Zy werden gewaarschuwd, om te
vertrekken, ten einde niet omtekomen in de verwoesting, die op het punt stond om over dezen schonen oord uittebreken. - En, zodra waren zy niet in ene oostelyker landstreek geweken, of een verschrikkelyk Onweder stak op; hevige rukwinden, donder en blixem vielen op het geboomte des Lusthofs aan, de grond zelfs werd, van tyd tot tyd,
| |
| |
door aardbevingen en vuurbarstingen omgekeerd, en deze verschrikkelyke verschynzels, enen geruimen wyl aanhoudende, maakten niet alleen hunne wederkering, naar hun oud verblyf, ondoenlyk, maar moesten hen, in derzelver vernielende uitwerking, weldra het zelve geheel doen vergeten; 't geen hun te gemakkelyker moest vallen, naar mate zy aan hunne nieuwe levenswyze meer gewenden, en, in de bebouwing en opsiering van hun tegenwoordig verblyf, meer vorderden.’
‘Ziet daar de eenvoudige mening van Moses konstig verhaal! - En nu vraag ik, of enig redelyk mensch zwarigheid kan maken aan zodanig eenen toedragt van záken geloof te geven: en of hier iets voorkomt, 't geen naar verdigting, bygelovigheid of belachgelyke ongerymdheid zweemt, 't geen niet ten volle overeenkomt met de natuurlyke denkbeelden van God, zyne wysheid, regtvaardigheid en goedheid’. |
|