Behalven de op 't laatstmedegedeelde Gedichten, waarin de onderscheiden behandeling der verschillende onderwerpen, wel gade geslaagen is, behelst dit Stukje een duidelyk berigt van het onderscheiden gebruik der woordjes, hen, hun, haar en heur, en by die gelegenheid ook van het betrekkelyk u en my, benevens het bezittende uw en myn. Eene onderscheiding, welke men nimmer uit het oog moet verliezen, 't zy men zig aan den hier voorgestelden regel houde; of dat men liever met Huidekoper ook het meervoudige hun, als een betrekkelyk woordje, in den derden en zesden naamval, gebruike. Als men oplettend wil schryven, wordt 'er vereischt, dat men zigzelven ook in dit geval altoos gelyk zy, om alle verwarring te vermyden. - Verder deelt men ons bier mede een Brief van den Heer Bochelius, ontvouwende den Lof der Mismaaktheid. 'Er komen verscheide geestige trekken in deezen Brief voor; maar dezelve is, onzes agtens, wat te veel gerekt, door te lang getrokken redeneeringen. In schriften van die natuur doet een vernuftige slag, die zig terstond laat gevoelen, meer af; dan eene kunstige redeneering, die ons zo bepaald doet denken, dat wy als ongevoelig worden. Een vernuftig schryver moet ons leevendig houden; en als hy, naar den aart van zyn onderwerp, redeneert, nu en dan verrassen, door een geestigen zamenloop van denkbeelden, dien men zo niet verwagt had. - Een derde Geschrift is eene Verhandeling over de Dichtkundige vergelyking; in welke de Heer Brender a Brandis zyne oordeelkundige aanmerkingen over het recht gebruiken der gelykenissen, die, wel geplaatst en juist uitgevoerd zynde, een Dichtstuk een ongemeenen luister byzetten, voordraagt.
Na eene beknopte ontvouwing van 't geen men eene Vergelyking noemt, en derzelver onderscheid van eene Overdragt; brengt by 't geen men daaromtrent voornaamlyk in agt heeft te neemen, tot de vyf volgende Hoofdregels. (1). ‘Een Dichter moet zorg draagen, dat de zaak, by welke hy een zeker gedeelte zyns onderwerps vergelykt, in de Natuur te vinden is; of als een bekende zaak in des Menschen geheugen kan huisvesten. (2) Daarbenevens moet de zaak, in de gelykenis aangevoerd, meerder bekend zyn, dan die in het onderwerp. (3) Voorts moeten de voornaame eigenschappen van de zaak, in de gelykenissen beslooten, eene overeenkomst hebben met die van het onderwerp. (4) Ook moet men de gelykenissen niet verder voorstellen, dan zy op het onderwerp toepasselyk zyn. En eindelyk (5) heeft een Dichter, in 't vergelyken, wel in 't oog te houden, dat hy geen laage voorwerpen verkieze; waardoor zyn stoffe meerder onteerd dan verheven zou worden.’ Onze schryver heldert ieder deezer regels met gepaste voorbeelden op; en voegt 'er wyders nog eenige aanmerkingen by, in welken zyn Ed. etlyke plaatzen uit den Ystroom van Antonides, en den Boetgezant van Vondel, ter toetze brengt; om zo de fraaiheden, als de gebreken en-