Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJ.J. Björnstähl's, Reize door Europa en het Oosten. Derde Deel, Eerste Stukje, bevatoende Savoye en Zwitserland. En tweede Afdeeling, Eerste Stukje, bevattende de Oostersche Brieven. Te Utrecht, by G.v.d. Brink, Jansz. en te Amsteldam, by de Wed. v. Esveldt en Holtrop, 1780. In groot octavo.Overeenkomstig met het geen wy, nopens deeze Reize van den Heer Björnstähl, voorheen gezegd hebben,Ga naar voetnoot(*) dat zyne | |
[pagina 559]
| |
Brieven, in stede van af te neemen, op den duur gewigtiger worden, zo ten aanzien der onderwerpen, als ten opzigte der uitvoeringe, is dit gedeelte nog wel zo aanmerkenswaardig als het voorgaande. De wyze der Hoogduitsche uitgave noodzaakt de Nederlandsche Uitgeevers, tot deeze stukswyze mededeeling, van de Brieven, raakende Europa en het Oosten, te gelyk; doch men draagt zorge dat de Oostersche Brieven met eene afzonderlyke bladtekening gedrukt worden, waar door men dezelven vervolgens, gelyk ook die, welken Europa betreffen, by elkander zal kunnen voegen. In de eene en andere der tegenwoordige afdeelingen, ontmoet men weder verscheiden naauwkeurige berigten en oordeelkundige aanmerkingen, die des Schryvers schrandere oplettendheid aanduiden, en den Leezer zyne Brieven met een nuttig vermaak doen doorbladeren. By de melding der vroeger afgegeeven Stukken hebben wy reeds eene en andere proeve van 's Mans schryfwyze over verschillende onderwerpen verleend; thans zullen wy ons, om een voorbeeld van eene andere natuur te neemen, ons bepaalen tot het hoofdzaaklyke zyner beschryvinge van de Stad Bern, en wel inzonderheid van derzelver regeeringsvorm. ‘De stad Bern, zegt hy, is groot en fraai, midden op de straaten zijn breede steenen gooten, en aan de zijden overdekte boogen voor de voetgangers; gelyk te Bologne, Padua, Turin, e.z.v., maar hier zijn zij beter, en met groote, breede en platte steenen belegd; waarop het gemaklijk is om te gaan; daartegen zijn de straaten zelve met kleine en zomwijlen puntige steenen slegt geplaveid. Alle poorten en deuren worden, hier, gesloten gehouden, en zomtijds moet men lang genoeg kloppen eer men blnnen komt. Op andere plaatzen is dat zo gemeen niet. De ligging aan den Aar, die hier voorbij stroomt, is schoon. De stad is op het eind der twaalfde eeuw, door den hertog Berchteld of Bertold V. van Zäringen, aangelegd; doch was toen zo fraai niet. In de stad staat een toren, die toen de stadspoort was. Aan dezen toren ziet men nog een opschrift met gouden letters, dat hier van getuigenis draagt, en tevens deszelfs vernieuwing in 't jaar 1770 meldt. De regeeringsvorm is besterheerschig (Aristocratisch.) De oppermagt bestaat in den grooten raad, de raad der tweehonderden genoemd, schoon 'er 299 in mogen en behoorden te zijn. Daar mogen nooit 300, en nooit minder dan 200 raadsheeren zijn. Dan volgt de kleine raad van 25 raadsheeren, die met de beide Avoyers, of hoofdschouten, 27 uitmaaken. In deze berust, met de uitvoerende magt, de ziel der regering, waartegen de groote raad, in welken de kleine ook mede begrepen is, de oppermagt bezit. De hoofden, die in de raaden de voorzitting hebben, heten, in het Fransch, Avoyers, van Advocatus, in het Nederduitsch hoofdschout van Scultetus. In de aanspraak geeft men hun den titel van exellentie, dien de kleine raad ook in het algemeen heeft; als men te | |
[pagina 560]
| |
LausanneGa naar voetnoot(*) e.z.v. van de regéring spreekt, is het altijd? Leur exellences de Berne. Van de beide Avoyers is altijd één regerende Avoyer, die dat jaar voorzit; het woord voert en alles beschikt. Om tot lid van den grooten raad verkoozen te worden, moet men volle 29 jaaren bereikt hebben, en ten minste in het 30ste zijn; doch wijl men tot geen verkiezing treed, of daar moeten 80 leden ontbreken, (zo veelen 'er zelden eer dan om de tien jaaren uitsterven,) zo komt men 'er niet ligt toe, voor dat men 37 of 40 jaaren oud, bij gevolg, om daar in te zitten rijp is. Maar dan is men arbeid en bezigheden niet gewend, krijgt dus eenen weerzin daarvan, en word zorgeloos; want in den ouderdom verwerft men zig zelden eene nieuwe gewoonte, en minst die van te werken; zo zijn alle menschlijke bestellingen der onvolmaaktheid onderworpen. Om tot den kleinen raad verkiesbaar te zijn, moet men te vooren bailiif, of landvoogd geweest, en om landvoogd te worden moet men getrouwd zijn, zonder dat verkrijgt men geene landvoogdij: eene wijze wet, om de huwelijken, en, daar door, de déling der goederen te bevorderen. De verkiezing geschied deels met keurballetjes of door stemmen, deels door eene soort van loting; zedeltjke gronden en geluk moeten dus beiden gepaard gaan, om lemand tot raadsheer te maken, bijna even als te Venetie. Men roemt de liefde voor de geregtigheid, en de onpartijdigheid der regéring en overheidspersoonen; het is, hier, tegen het punt van eere, geschenken aan te neemen; zij zijn onomkoopbaar. Dat de overtollige kosten hier niet ingeslopen zijn, brengt, onder anderen, als eene oorzaak daaraan toe: ondertusschen begint men te Bern, meer dan op andere plaatzen in Zwitzerland, fraaije koetzen en paarden te houden, muziek en balen te beminnen, e.z.v. Het is niet lang geleden, dat de Berners eene groote en schoone muziek- en balzaal gebouwd hebben, het welk in de oudere steden zeer mishaagd heeft. Egter zijn nog alle raadsheeren verpligt, zig in het zwart te kléden, inzonderheid, wanneer zij in nunne amptsverrigtingen zijn; insgelijks in de kerk | |
[pagina 561]
| |
eenen zwarten mantel, eene witte bef, en eenen degen te dragen; het staat heel potzig; men zou hen voor predikanten met degens aanzien. Zomwijlen gaan zij ook zo wandelen. De jeugd draagt ook zwarte mantels, maar geen beffen. Eertijds droegen zij den mantel en de bef altijd, als zij uitgingen, doch tegenwoordig willen zij zig niet anders daarmede bezwaaren, dan in de kerk en in openlijke verrigtingen. Het volk klaagt, dat men de oude gebruiken verandett, het houd dit voor een kwaad voorteken, en zegt dat de republiek niet meer zo gelukkig geweest is, zedert dat men niet meer zo algemeen met de bef gaat. Maar voor dezen ging men ook in herbergen, dronk zig dronken, bedorf zijne bef, e.z.v. thans doet men dit niet meer, zo zijn de tijden verbeterd. Zij hebben 'er ook veel op te zeggen, dat de regering niet meer zo veele beiren houd, als eertijds a want een beir of eene beirin is het wapen der republiek, van welks oorfprong men beuzelagtige vertelzels heeft. Tegenwoordig is 'er maar ééne groote beirin in een fraai gemetzeld hok bij de stadspoort. Dit hok is zo groot en kostbaar, dat het 300 duizend Zwitzersche livres (ieder ter waarde van omtrent 1½ Fransche livre,) heeft gekost. Eertijds onderhield men zes beiren; maar thans is deze beirin de eenige, die zo pragtig gehonden word. Eene mevrou heeft eene groote som tot het onderhoud der beiren vermaakt. Hier zijn fraaije wandelwegen. Eene terras, bij de groote kerk, is volkomen met de grondvlakte der kerk en huizen gelijk, maar aan de zijde der voorbijstroomende Aar is dezelve van eene ongelooflijke hoogte; men ijst als men van den hoogen en trotzen muut in den vloed nederziet. Deze terras werd omtrent in het jaar 1411 gemaakt; het is zeker merkwaardig, dat men reeds toen, in het begin der vijftiende eeuw, in Zwitzerland, zulk een aanzienlijk werk heeft kunnen uitvoeren; men had aflaatgeld en aalmissen in de kerk gezameld, om zulk eenen muur te bouwen; ik geloof, egter, dat men hem naderhand vernieuwd heeft. De teiras is fraai met boomen beplant, en het gezigt is voortreflijk. De domkerk is groot, van de Gothische bouworde, en, in 1422, op de terras gebouwd. Zij heeft niets merkwaardigs, dan alleen, dat, in de glazen, overal geschilderde figuuren ingebrand zijn; aan de deur ziet men het laatste oordeel in pleisterwerk, gelijk ook de wijze en dwaaze maagden, e.z.v. Buiten voor de stadspoort, als men naar Zurich gaat, heeft men, met groote kosten, eenen nieuwen weg aangelegd. De kosten bedraagen bij de 80 duizend livres; men heeft eenen berg doen springen, schoone terrassen en met boomen beplante wandelwegen gemaakt; men heeft 'er ook groene perken en wijnbergen, doch de wijn omstreeks Bern word niet zeer geagt. - Buiten eene andere poort, waardoor men naar Neufchatel gaat, is een verrukkende wandelweg, Enge genoemd. Hij is zeer sinal. Beneden stroomt de Aar voorbij, en de gezigten hebben hier veel gelijkheid met die te Rome, wanneer men door la Porte del Populo, en den Tiber langs gaat; doch ééne zaak ziet men, hier, meer, namelijk de ijshergen en groene weiden te gelijk.’ |
|