Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Maatschappy en Zeden in Frankryk, Zwitzerland, Duitschland en Italie, doorvlogten met Voorvallen, eenige uitsteekende Characters betreffende, door John Moore, M.D. Naar den Derden Druk uit het Engelsch vertaald. Vierde Deel. Te Amst. by Yntema en Tieboel, 1781. 169 bladz. in gr. octavo.Ten slot onzer Aankondiging van het Derde Deeltje deezer verlustigende en leerzaame Brieven, hebben wy onzen Leezeren berigt, dat Dr. moore zyne Briefwisseling voortgezet, ook die over Italie het Gemeen medegedeeld heeft, en dat 'er eene Vertaaling van dit Vervolg by onze Drukkers yntema en tieboel onder de Pers wasGa naar voetnoot(*). Het eerste Deeltje van dit Vervolg, in de Nederduitsche Vertaaling zeer voegelyk als een doorloopend Werk behandeld, ziet thans het licht, en vordert ons verslag. | |
[pagina 553]
| |
Dit geheele Deeltje betreft Venetie: en de Schryver treedt in een vry breed Verhaal van den Regeeringsvorm, van de Geschiedenis deezes Gemeenebests, en van de verscheide omwentelingen, welke 't zelve ondergaan heeft, van den eersten oorsprong af tot op onzen tyd. Het kennelyk onderscheid der Beschouwinge van deezen Staat, met de voorgaande, zal waarschynlyk moeten toegeschreeven worden aan de bezwaarlykheid en 't gevaar om te Venetie over Staatszaaken te spreeken, en dus, desbetreffende, in 't gemeenzaam onderhoud, kundigheden op te doen, in geene Boeken te vinden. De Geschiedkunde alleen, en de zigtbaare uitwerkzels van den zeldzaamen Regeeringsvorm, konden hem hier voorlichten. Men denké, egter, niet, dat Dr. moore hier zyne aangenaame wyze van verhaalen laat vaaren, en een dor geschiedkundig verslag geeft; neen, hy houdt, zo veel de aart des onderwerps toelaat, den zelfden voet; en in eenige Brieven, Venetie in 't algemeen betreffende, staat dit Deeltje, met de voorgaande, zo greetig geleezene, gelyk: moore geeft hier boven al blyken van een welgeklonken oordeel en gezonde Staatkunde, afkeerig van Slaaverny. Men leeze, ter proeve, 't geen hy van de Inquisiteurs van Staat zegt, en zyne aanmerkingen daar over, het zal ons een schets geeven van zyne schryfwyze niet alleen; maar van den aart der aanmerkingen, welke hy onder het schetzen van den Venetiaanschen Staat maakt, en in de Geschiedenis vlegt. ‘De Groote Raad van Venetie keurde het in den Jaare MDI raadzaam de Regtbank der Inquisiteuren van Staat in te stellen. Zy bestaat uit drie Leden, allen genomen uit den Raad van Tienen. Het hoogste Geregtshof in alle misdaaden van Staat. Deeze drie Persoonen hebben magt, om, zonder eenige hoogere beroeping, te beslissen over het leeven van elk Burger, behoorende tot den Staat van Venetie: de aanzienlykste Adel, de Doge zelfs, is hier van niet uitgezonderd. Zy bewaaren de sleutels der bussen, waar in naamlooze berigten geworpen worden. De Berigters, die eene belooning verwagten, snyden een klein stukje van hun ingeworpen papier af, 't welk zy naderhand aan den Inquisiteur vertoonen, wanneer zy eene belooning eischen. Deeze drie Inquisiteurs hebben het regt om Verspieders te gebruiken; op heimlyke verstandhouding af, geeven zy last tot het vatten van alle Persoonen, wier woorden of daaden hun strafwaardig voorkomen, en stellen ze vervol- | |
[pagina 554]
| |
gens te regt. Indien' zy alle drie van één gevoelen zyn, is er geen verderen omslag noodig: zy mogen bevel geeven om den Gevangen in den kerker te wurgen, in het kanaal Orfano te verdrenken, stilletjes by nagt op te hangen tusschen de twee pylaaren, of opentlyk te straffen. En welke ook hunne beslissing zy, omtrent dat stuk kan geen verder onderzoek gedaan worden; doch, wanneer één der drie van 't gevoelen zyner Amptgenooten verschilt, moet de zaak voor de volle Vergadering des Raads van Tienen komen. Men zou zich ligt verbeelden, dat de Gevangen dan grooten kans kreeg om vrygesprooken te worden: dewyl het verschil in gevoelen, tusschen de drie Inquisiteurs, toont, dat de zaak ten minsten twyfelagtig is; en in twyfelagtige zaaken zou men het overslaan tot de zagtste zyde verwagten; maar deeze Regtbank volgt andere grondregels dan u eigen zyn. 't Is hier een regel, om in alle misdryven, die den Staat betreffen, op geringer vermoedens, dan in andere gevallen, af te gaan: en het eenig onderscheid, 't welk men maakt tusschen een volkomen beweezen misdryf, en een twyfelagtiger, bestaat daar in, dat, in het eerste geval, de doodstraf op hellen dag geschiedt, en, in het laatste, heimlyk. De Inquisiteurs van Staat hebben sleutels van alle vertrekken in 't Hertoglyk Paleis, zy kunnen, vinden zy het goed, in de slaapkamer van den Doge gaan, zyn Kabinet openen, zyne papieren onderzoeken. Zy hebben ook toegang tot het huis van elk byzonder lid van den Staat. Zy blyven slegts één jaar in bediening, doch zyn naderhand niet verantwoordelyk voor 't geen zy, met die waardigheid bekleed, gedaan hebben. Kunt gy u verbeelden, dat gy bedaard en gerust zoudt leeven in een zelfde Stad, met drie Persoonen, die de magt hadden, u in een Kerker te sluiten, en ter doodstraffe te brengen, wanneer het hun behaagde, zonder des eenigzins aanspraaklyk te weezen. Indien iemand, uit de Characters der Inquisiteuren van het eene jaar, niets te vreezen hadt, moet hy dugten, dat, in het volgende jaar, Mannen, van een zeer verschillend Character, die post kunnen bekleeden; en, schoon hy overtuigd ware, dat de Inquisiteurs altoos gekoozen wierden, uit Mannen van de bekendste braafheid in den Staat, mogt hy nog vreezen voor de kwaadaartigheid der Aanbrengeren en heimlyke Vyanden: eene zamenspanning van deezen kan de regtvaardigste Regters misleiden; inzonderheid daar de | |
[pagina 555]
| |
Beschuldigde, van zyne Vrienden verwyderd, en allen bystand te zyner verdeediginge benomen is: want, laat hy zo zeer overtuigd weezen van zyne onschuld als met mogelykheid zyn kan, wie is borge, dat hy noch verdagt, noch beschuldigd zal worden: en hy kan geene zekerheid hebben, dat hy niet op de pynbank zal gebragt worden, om 't gebrek aan blykbaarheid goed te maaken: eindelyk, hoewel iemand natuurlyk zulk een kloekmoedig en rustig character bezate, dat hy geene ongerustheid gevoelde uit alle deeze bedenkingen, ten zynen eigen opzigte; hy zal dan nog moeten schroomen voor zyne Kinderen en andere Bloedverwanten, over welken zommigen meer bezorgdheids hebben dan over zich zelven. Dusdanige overleggingen komen natuurlyk op in het hart der geenen, die gebooren zyn in een vry Land, en gewoon te leeven onder eene Regeering, waar zulk een eigendunklyk Geregtshof geen plaats vindt: nogthans zien wy de Menschen volkomen gerust, te midden van alle deeze dreigende gevaaren: ja wy weeten, dat de Menschen dezelfde onbezorgdheid betoonen in Steden, waar de Keizer, of de Bassa, zich nu en dan vermaakt met de hoofden af te slaau der geenen die hem op den weg ontmoeten; en ik twyfel bykans niet, of de Menschen zouden, indien de aarde zich by wylen opende om een gedeelte der Inwoonderen te verzwelgen, dit met zo veel onverschilligheids beschouwen, als zy thans de Sterflysten leezen. Zo veel vermag de gewoonte op het Menschelyk gemoed; zo wonder weet het zich te schikken naar de rampen, tegen welken geen raad of redden is. Maar deeze bedenkingen geeven geen reden van 't gedrag der Venetiaansche Edelen, dat zy zulke Regtbanken als de Raad van Tienen, en die der Inquisiteuren van Staat, laaten bestaan; dewyl dit, ongetwyfeld, kwaalen zyn, welke zy kunnen verhelpen: ook hebben verscheide Edelen, herhaalde keeren, ze geheel en al uit den weg zoeken te helpen; doch te vergeefsch; de meerderheid van den Grooten Raad bevondt men altoos genegen, om deeze Instellingen te laaten blyven. Men denkt, dat men het langer bestaan van 't Venetiaansch Gemeenebest, dan eenig ander, aan de waakzaamheid deezer Geregtshoven moet toeschryven; doch, myns oordeels, moet het hoofdvoorwerp eens Staatsbestuurs weezen, het Volk gelukkig te maaken; en, indien het dit einde mist, is het, hoe langer het staat, des te slegter. Indien | |
[pagina 556]
| |
de Ingezetenen elendig worden door dat middel, 't geen men veronderstelt den Staat te behoeden, kunnen zy, welke ook het gevolg moge weezen, niets verliezen by het wegneemen daar van. En ik verbeeld my, dat de meesten liever zouden woonen in een gemaklyk en vrolyk huis, 't welk maar eenige eeuwen kan staan, dan in een donker naar Gottisch Gebouw, 't welk tot den jongsten dag kan staan. Deeze eigendunklyke Geregtshoven hebben hunne Bewonderaars niet alleen onder den Venetiaanschen Adel, maar ook onder Buitenlanders; zelfs onder de zodanigen, als, by andere gelegenheden, rondlyk uitgekomen zyn voor beginzels, die op verre na geene eigendunklyke Magt begunstigen. In een Brief van Bisschop burnet, tref ik de volgende plaats aan, tot Venetie betrekkelyk: “Dan dit brengt my, om u iets te zeggen van dat gedeelte der Staatsgesteltenisse, op 't welk Vreemdelingen 't meest te berispen vinden; doch waarlyk, de grootste roem van deezen Staat, en teffens deszelfs zekerste beveiliging, is: naamlyk de onbepaalde magt der Inquisiteuren van Staat, welke zich niet alleen uitstrekt tot den hoogsten Adel, maar tot den Doge zelve, die zo zeer aan hun onderworpen is, dat zy hem niet alleen streng mogen doorstryken; maar zyne papieren onderzoeken, zyn geding opmaaken, en van kant helpen, zonder verpligt te weezen om des aan iemand rekenschap te geeven, uitgenomen aan den Raad van Tienen. Dit is de schrik niet alleen van alle Onderdaanen, maar van den geheelen Adel, en die eenig Ampt in 't Gemeenebest bekleeden; dit doet de Aanzienlyksten onder hun beeven, en verpligt hun tot een nauwlettend gedrag.” Wat my betreft, ik blyf denken, dat een Geregtshof, 't welk den Doge, den Adel, en alle de Onderdaanen, in schrik houdt, en de Aanzienlyksten onder hun doet beeven, geen zegen is voor een Staat. In eene gestaage vrees te zyn, is zeker een zeer ongelukkige stand; en, indien de Doge, de Adel, en alle de Onderdaanen, ongelukkig zyn, verbeeld ik my, met alle nederigheid, dat de Roem en de Veiligheid van het overige des Gemeenebests zeer weinig betekent. In dien zelfden Brieve schryft de gemelde Bisschop, over de Inquisiteuren van Staat spreekende: “Wanneer zy eenige misdaad ontdekken, zyn ze zo onverbiddelyk en schielyk, als streng, in het oefenen van regt, dat de | |
[pagina 557]
| |
Vrees daarvoor tot een zo kragtdaadig bedwang strekt, dat, misschien het behoud van Venelie, en van de Vryheid diens Staats, aan dit deel des Staatsbestuurs alleen moet worden toegeschreeven.” Hoe zou u, myn Vriend, deeze soort van Vryheid smaaken in Engeland, welke niet bewaard kan worden, zonder den bystand van een eigendunklyk Geregtshof? Zulk een denkbeeld van Vryheid mogt van den Throon afgekondigd geweest zyn, als een der Verborgenheden des Staatsbestuurs, door jacobus den I, of jacobus den II; maar wy staan versteld het te vinden by een Raadsman en Bewonderaar van Koning william den III. Men moge, 't is waar, zeggen, dat de kleine uitgestrektheid van den Venetiaanschen Staat, en de Gemeenebest-regeeringsvorm, daar stand grypende, dezelve blootstellen om verrast te worden door schielyke oproeren en opstanden onder het Volk, dit maakt het noodzaaklyker een waakzaam oog te houden op 't gedrag van elk Ingezeten, en op de hoede te weezen tegen alles wat ten bron zou kunnen strekken van openbaare wanorde. - De Instelling der Inquisiteuren van Staat, moge men denken, dat, uit dit oogpunt beschouwd, eenige verdeediging toelaat, gelyk de zonderlinge en ongeregelde straffe van 't Ostracismus te Athene, welke op dergelyk eenen grond steunde. In een grooten Staat, of onder eene Regeering, min na eene Volksregeering zweemende, kan men dezelfde gevaaren uit burgerlyke onlusten niet vreezen; derhalven zyn dergelyke voorzorgen, om ze te beletten, overtollig. Dan, niettegenstaande alle verdeediging, welke men daar voor inbrenge, vind ik my verlegen reden te geeven voor het in standhouden eens zodanigen Geregtshof, voor zo lang een tyd, in 't Venetiaansch Gemeenebest; dewyl lieden van allerlei Rang belang schynen te hebben in de vernietiging van 't zelve. En ik zie niet, op welk een grond iemand, of zeker slag van Lieden, om de volduuring daar van konne wenschen. - 't Kan de Doge niet weezen; want de Inquisiteuren van Staat houden hem volslaagen in bedwang; men zal ook niet ligt denken dat de Edelen smaak in dit Hof vinden; want zy zyn meer dan de Burgers, of het Volk van een laager rang, blootgesteld aan de jalousy der Inquisiteuren van Staat; en minst van allen behooren de Burgers voor het in standhouden deezes Geregtshofs te zyn; als waar in niemand hunner ooit kan worden toegelaaten. Vermids, nogthans, de Adel alleen kan te wege | |
[pagina 558]
| |
brengen, dat deeze Regtbank niet langer een gedeelte der Regeeringsgesteltenis uitmaake, en wy, egter, vinden, dat dezelve die altoos onderschraagd hebbe, moeten wy besluiten, dat een Verbintenis onder dat lichaam, welke invloeds genoeg heeft om de meerderheid hunner Broederen te krygen, altoos de magt in handen gehouden, en middel gevonden heeft, om de meerderheid te hebben, ten minsten in den Raad van Tienen, uit hunne eigene Leden gekoozen; weshalven dit eigendunkelyk Geregtshof, misschien, altoos zamengesteld is, door eene soort van verwisseling, uit byzondere Leden van eene Verbintenis. Dan, indien de mogelykheid hier van ontkend worde, uit hoofde van de voorzorge, by de verkiezing met Balletjes gedaan, is de eenige reden, welke ik voor het volduuren van zulk een Regtbank kan geeven, de veronderstelling, dat de meesten der Venetiaansche Edelen zo groot een smaak vinden in onbegrensde magt, dat zy, om de kans te staan van dezelve voor een kort tydperk te bekleeden, alle de elenden der slaaverny voor de rest huns leevens willen verdraagen. De aanmoediging, door het Staatsbestuur van Venetie gegeeven aan naamlooze Beschuldigers, en heimlyke Berigtbrengers, gaat vergezeld van ongemakken, welke allen voordeel, 't geen 'er uit kan ontstaan, ruim en ryklyk opweegen. Zy moeten het onderling vertrouwen te eenemaal verbannen, verdenkingen en jalousyen onder Buuren verwekken; en, terwyl zy lieden van allerlei rang vol vreeze maaken, hun ook tot kwaadaartigheid aanzetten. De Wetten behooren bekwaam te zyn, om elk, die openlyk en vrymoedig een ander beschuldigt, te beschermen. - Indien zeker soort van Menschen in een' Staat zo magtig zyn, dat het gevaarlyk is voor een byzonder Persoon hun van misdryf openlyk te beschuldigen, moet 'er eene zwakheid in dien Regeeringsvorm weezen, welke spoedige herstelling eischt; doch het hulpmiddel behoort niet slimmer te zyn dan de kwaal.’ |
|