kaerssen verlicht, die het vergulde lofwerk van alle kanten doen schitteren; een gewoel van groten, alle om stryd op 't glanzendste uitgedost; een menigte van hofbedienden, maarschalken, kamerheeren, kamerjonkers, pages en hoflakeijen, welke twee laatste in een groene en rode uniform, op alle de naden met in 't goud geborduurde arenden belegd, gekleed zyn; de garde der keizerin, de kern en paerl der reeds zo fraaije Russische armée, maar bovenal de chevaliergarde. Ik weet niet of diergelyk een corps aan enig ander hof gevonden wordt. Zy zyn voor de keizerin, wat de gardes du corps voor onzen Stadhouder zyn. Hunne uniform is die der ruitery, van voren en achter hebben zy een zilver cuiras, waar op 't rykswapen in 't goud en zwart uitgewerkt is. Hun hoofd ciert een zilveren helm, ook met vergulde adelaars blinkende, van welke een vederbosch prachtig afhangt, dat hun een edelen zwier geeft. Hunne armen overdekken tot onderen toe zilveren handen, door kettingjes beweeglyk; hunne zabels pronken door een ryk zilver gevest, waar van de schede ook ryk met het zelve metaal beslagen is. Ieder uniform kost, zo als my verzekert is, der keizerin meer dan duizend guldens. Het geheele corps, waarvan de keizerin zelve kapitein is, en haare eerste gunstelingen en vertrouwden bevelhebbers zyn, is honderd man sterk, alle luiden van aanzien, en
der schoonste lyfgestalte, die de verbeelding zich kan schilderen. Ieder chevaliergarde is weinigstens luitenant by de armee, enz. Twee derzelven houden altoos wacht, onmiddelyk voor de kamers der Monarchin, waar van de meer verwyderde toegangen met wachten uit onderofficieren en gemeenen, uit de ordinaire regimenten garden, bezet zyn. Een geheele kompagnie van één der drie garde-regimenten houdt altoos de wacht in haar paleis.
Het aanzien van de gemelde kompagnie chevaliers, alle op prachtige en prachtig uitgedoschte paerden gezeten, is één der brillandste gezichten, dat ik immer zag, en 't geen men misschien ergens, in deze zoort, zien kan.
Aan 't hoofd des talryken hofstaats is de Overhofmaarschalk. Aan hem volgen de Overstalmeester, Overhofmeeser, Overjagermeester, Overceremoniemeester, een aantal van werkelyke en titulaire kamerheeren, kamerjonkers, pages enz. Tot den hofstaat behooren nog twee lyfartzen, twee lyfchirurgyns, ettelyke hofdoctoren en chirurgyns. Hier uit is de trein, welke het hof volgt, gemeenelyk zamengesteld.’