Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVrymoedige Aanmerkingen over de Militaire Jurisdictie. Alom te bekomen. Behalven de Voorreden 58 bladz. In gr. octavo.Het groote oogmerk des Schryvers deezer Aanmerkingen is, te toonen, ‘dat het Placaat van Keizer Karel van den jaare 1547, (dat door de voorstanders en tegenstreevers der tegenswoordige Militaire Jurisdictie als de grond aangemerkt wordt, waarop genoemde Jurisdictie zoude zyn gebouwd,) even zo min geschikt is om den Militairen Rechter buiten alle Rechtspleeging van civiele of gemeene burgerlyke Hoofdmisdaden (delicta communia,) door Militairen gepleegd, te stellen, als om een willekeurige Militaire Jurisdictie in te voeren. - En dat, byaldien de gronden, in dat Placaat vervat, agtervolgd wierden, geen enkel lid van dit Gemeenebest, het zy vrye Burgers en Ingezetenen, het zy Militaire Persoonen, reden zoude hebben, zig over de aldaar gemaakte schikkingen en voorschriften te beklagen.’ - Het komt hem voor, dat men, in dit geschil, het opgemelde Placaat, noch aan de eene, noch aan de andere zyde, recht verstaan hebbe; en hy waagt het eene, zo veel hem bekend is, nieuwe verklaaring van het zelve te geeven; naar welke de algemeene inhoud van 't Placaat, ten aanzien van het gezag van den Militairen en den Civielen Regter, hier op uitkomt. ‘De Wetgever zegt aan den Militairen Rechter: Gy zult alle civiele Misdaden, dat geen Hoofdmisdaden zyn, by uwe onder hebbende Militairen gepleegd, straffen. Dan wat de Hoofdmisdaden aanbelangt, dit moogt gy niet door | |
[pagina 505]
| |
uwe privative Rechtbank straffen; neen, maar hiervan moet gy kennis geven aan den Civielen of Burgerlyken Rechter van de plaatze, of het naast by gelegen aan de plaatze, waar gy u bevindt, omme by U ADVYS en ten uwen overstaan, doch in zyn naam, die Hoofdmisdaad te straffen, dat 'er de Dood na volgt.Ga naar voetnoot(*) Aan den Civielen of Burgerlyken Rechter heeft hy gezegd, gy zult kennis nemen van alle gemeene, dat is, van alle civiele Hoofdmisdaden, die door Militairen, welke zig onder uw Regtsgebied bevinden, zullen worden gepleegd. Gy zult die Hoofdmisdaden, na de constitutie en Rechten van den Lande, waar over gy als Rechters gesteld zyt, met ADVYS van de Hoofdofficieren en Capitainen van de Delinquanten, met de Dood straffen. Hebben dan de Delinquanten, volgens de Wetten van den Lande, en volgens de Militaire Wetten, den Dood verdiend, als dan zult gy ze op uw naam, en met advys van hunne Militaire Hoofdofficieren, recht doende, den Scherprechter overleveren. Maar is het advys van den Militairen Rechter contrarie, als dan zult gy gehouden zyn, alvorens (naar uw mening) recht te doen, ons van de zaak in questie kennis te geven, op dat wy, volgens de algemeene rechten van den Lande, en in cas deze over de zaak in questie mogten zwygen, of niet duidelyk genoeg zyn, wy als dan, (en niet eerder,) volgens de opperste macht, die ons toevertrouwd is, uitspraak doen. Hier ziet men duidelyk dat de Wetgever niet gewild heeft, dat de Militaire Rechter in het vonnissen over Civiele Hoofdmisdaden geheel uitgesloten zoude zy. Hy wil alleen, uit een ten hoogst prysbare voorzichtigheid; dat het aan den Militairen Rechter niet gegeven zy, om over die Misdaden privatelyk recht te doen. Hy wyst hem naar, (in dezen opzigte,) hogeren rechtbank, en hy mitigeert teffens het vermogen van dien Rechtbank, daar hy wil, dat zy niet bevoegd is, om zonder, of tegen, het Advys van den Militairen Rechter, te vonnissen; terwyl hy tevens | |
[pagina 506]
| |
beveelt, dat ze als dan, na ingenomen advys van den Militairen Rechter, in haar naam zal vonnissen.’ In de verdere aanmerkingen over dit onderwerp, en de nadere verklaaring van dit Placaat, stelt de Autheur zyne gedagten met zo veel juistheid voor, dat ze, zo al niet volstrekt overtuigend, ten minste niet geheel verwerpelyk geagt mogen worden, en dus wel een nader onderzoek waardig zyn. Het denkbeeld, dat, naar het algemeene gevoelen, onze tegenwoordige Militaire discipline en gemeene Rechtspleeging uit dit Placaat zoude voortvloeien, heeft hem inzonderheid tot het naauwkeuriger onderzoeken van dit Stuk aangezet; en voorts bewoogen, om deszelfs gronden, als goed en der navolginge waardig, voortedraagen. ‘Bewys ik nu, zegt hy, dat de gronden, (waar uit gezegd wordt dat de Jurisdictie gesprooten is,) goed in zig zelfs zyn; dan zo volgt, dat het geen daar uit gesprooten is, ook goed moet wezen, of dat het van zyn oorsprong is ontaart, en dus tot zyne voorige gesteldheid kan en moet gebracht worden.’ En omtrent het geen hy ten bewyze hier van aangedrongen heeft, is hy van gedagten, dat het genoeg is, om onbevooroordeelde Leezers te overtuigen, dat, ingevolge de gronden daarin vervat, een genoegzaam volledig Codex of Wetboek, (de tyden en omstandigheden in agt neemende,) vervaardigd zou kunnen worden; waar op hy zyn Geschrift met dit voorstel besluit. ‘De vraag is hier juist niet, of zulks nodig zoude zyn; daar men vooronderstellen mag, dat de tegenwoordige Militaire Jurisdictie, eertyds aan den Raad van Staten toevertrouwd, niet dermate van de gronden, in dit Placaat gelegd, zoude verwyderd wezen, dat, door de ingeslopene misbruiken uit den weg te ruimen en tegen te gaan, (indien zodanig iets plaats heeft,) zy niet als voldoende zoude mogen gehouden worden. - Edoch dat 'er misbruiken moeten ingeslopen zyn, dit zou men byna als zeker moeten stellen, voornamentlyk daarom, dat het tegenswoordig aan Militairen, zoo Officieren als Soldaten, schynt gegeeven te wezen, om overal, waar zy zig bevinden, (als naamlyk, in plaatzen waar geen Militair Guarnizoen is,) een Burger of ander Ingezetene voor den Ordinaris Rechter te actioneren, zonder dat de Burger of een ander Ingezetene, door een Militair beleedigd of benadeeld zynde, het vermogen zoude hebben, zig by zynen Competenten Rechter Recht en Gerechtigheid te doen wedervaren: nemaar dat hy zoude gehouden zyn, om zo een Militair, (en die het veeltyds | |
[pagina 507]
| |
enkel by Naame is,) aan den Hoogen Krysraad te moeten aanklagen! - Voor 't tegenwoordige meerder omtrent dit poinct te zeggen, zullen wy niet doen. - Wy laaten aan alle welmenende voorstanders en tegenstreevers der Hedendaagsche Militaire Jurisdictie over, te bepalen, in hoe verre dit stuk met den zin en de meening van 't Placaat van Keizer Karel, (welk Placaat zy beide als den grond aanmerken, waar op de tegenswoordige Militaire Jurisdictie gebouwd is,) zoude overeenkomstig zyn, naar den zin en meening, welke wy aan het zelve, (en zo wy vertrouwen op goede gronden,) toegeschreeven hebben.’ |
|