verschillende grootte der graaden van Breedte, en der bepaalinge van Mylen, inzonderheid by de Europeaanen. De Heer Le Clerc, dus ver de kundigheden ontvouwd hebbende, die tot de Sterrekunde in 't algemeen betrekkelyk zyn, gaat daarop over tot eene byzondere onderrigting van 't geen, omtrent de Lichaamen die het Waereldstelzel uitmaaken, in aanmerking komt: het welk hy in twee deelen onderscheidt. Van daar gaat de derde afdeeling van dit Werk over de Vaste Sterren, en de vierde of laatste over de zogenaamde Planeeten en Comeeten. - Onder deeze vier afdeelingen geeft de Autheur een volledig verslag van 't geen ter regtmaatige beoefeninge der Sterrekunde vereischt wordt; houdende zeer wel een geschikten middelweg tusschen een uitvoerig onderwys, en een beknopt berigt; waar door dit zyn Werk, dat geregeld en duidelyk voortgaat, alleszins aan zyn bedoelde in 't opstellen beantwoordt.
Nu en dan staat de Heer le Clerc, in zyne onderrigtingen, stil op deeze en geene byzonderheden der Sterrekunde, die by uitstek geschikt zyn, om de aandagt op Gods Volmaaktheden, in dezelven ten duidelykste doorstraalende, te vestigen; en hy besluit dit zyn Geschrift, met aanwyzing van de Godsdienstige gevolgen, welken men uit de beschouwing van dat alles behoort af te leiden. Men heeft naamlyk, en dit is iets, het welk hy wel inzonderheid in agt genomen wil hebben, de Sterrekunde niet te behandelen, alleen als eene bespiegelende, maar wel daadlyk als eene ten Godsdienst opwekkende kennis. Ter aanspooringe hier van gaat voor dit Geschrift, eene uitgewerkte Verhandeling, welke hy niet ongegrond verzoekt, dat men niet slegts overzie als eene Voorrede, die veelal niet geleezen wordt, maar als behelzende eene ontvouwing en aandrang van zodanige kundigheden, die wel ernstig ter harte genomen moeten worden. In dit leezenswaardige Stuk brengt ons de Autheur ten nadruklykste onder 't oog, hoe de Sterrekunde ons van alle zyden Gods Heerlykheid, en zyne voor ons zo heilzaem werkende Eigenschappen, leert opmerken; mitsgaders hoe zulks behoore te strekken, om ons des te leevendiger te noopen, ter inagtneeminge van onze verpligting te hemwaards. By die gelegenheid laat hy zig ten ernstigste uit over den pligt derzulken, aan wien de opvoeding den Jeugd is aanbevolen, om de Jeugd, hun toevertrouwd, op te kweeken in de vreeze des Heeren; waartoo hy de beoefening der Sterrekunde, op zulk eene wyze behandeld als eene der nuttigste Weetenschappen aanpryst.